Met een achter mij aan rollende koffer stap ik het vliegveld uit. Ik kijk mijn ogen uit naar de auto’s die langs razen. In Breda is dit zó anders! Ik kijk Matt aan en glimlach. Ik ben in Amerika! In LA! Ik loop over de stoep, zoekend naar een taxi die Matt en mij naar mijn broers huis kan brengen. Veel weet ik niet over mijn broer. Alleen dat hij Dev heet, 24 jaar is en op zichzelf woont. Maar achter de rest kom ik vast nog wel. Een taxi stopt voor ons neus en laadt zonder iets te zeggen onze tassen in. Matt en ik stappen in de taxi.
“Waarheen?” vraagt de chauffeur. Ik geef hem het adres en de chauffeur start zijn taxi. LA is echt geweldig! Tot nu toe heb ik er nog geen spijt van in ieder geval. Het is trouwens wel allemaal heel apart. Ik zit hier met een jongen in de taxi die ik helemaal niet ken en die eerst zelfs een slechte indruk op mij heeft gemaakt. Ik ben onderhand aan de andere kant van de wereld op weg naar mijn broer die ik alleen telefonisch heb gesproken in een hele grote stad! Stiekem twijfel ik wel een beetje of ik dit had moeten doen, maar er is nog niets fout gegaan. We zijn heelhuids in Los Angeles aangekomen. Maar straks is Dev heel raar of kan hij helemaal niet voor mij zorgen. Al neem ik dat niet aan. Ik verwacht eigenlijk dat het juist zo’n nette jongen is die alles wel voor elkaar heeft, huisje boompje beestje. Hij is net klaar met studeren en heeft vast al een baan gevonden. God wat wil ik hem graag zien! Iedere keer als de taxi dreigt te stoppen schiet er een kriebel door mijn buik, en daarna een teleurstellend gevoel omdat de taxi toch verder rijdt. Ik raak er nu al gefrustreerd van terwijl ik er nog geen uur ben. Ik zucht een keer en Matt kijkt me glimlachend aan.
“Wat?” Ik moet echt eens ophouden met die botte reacties.
“Niks hoor.” Hij kijkt weer uit het raampje.
“Sorry voor mijn botte reactie, zo was het niet bedoeld.” Hij glimlacht en knikt als teken dat het wel goed zit.
“Ken je je broer goed?” vraagt Matt. Ik haal mijn schouders op. Het is misschien een beetje vreemd om te zeggen dat het niet zo is, maar ik kan ook niet zeggen dat ik hem wel goed ken, want dan ziet hij zo dus dat dat niet zo is.
“Niet echt. Ik heb hem een keer aan de telefoon gesproken, best wel lang eigenlijk. Het was wel een erg leuk gesprek. Maar ik weet niet veel van hem.” Matt kijkt een beetje moeilijk.
“Weet je dan wel zeker dat het zo’n goed idee is naar hem toe te gaan?”
“Alles is beter dan bij mijn ouders.” Iets van medelijden is in zijn ogen te vinden, maar daarna stelt hij alweer de volgende vraag.
“Waar ging jullie gesprek aan de telefoon over?”
“Och, over van alles; over muziek, school, werk, onze ouders, zijn adoptieouders, over de verschillen tussen LA en Breda. Hij heeft een hoop verteld over Los Angeles, maar ik had het zo niet verwacht.”
“Zit jouw broer nog op school? Hoe oud is hij? En woont hij bij zijn ouders?” Zo, zo, drie vragen in één. Toe maar.
“Hij zit niet meer op school, hij is een paar jaar geleden afgestudeerd. Hij is 24 jaar en woont sinds drie jaar op zichzelf.” Matt knikt en glimlacht weer, waarbij wéér die kuiltjes te voorschijn komen. Het geeft hem iets schattigs. De taxi stopt. Snel kijk ik door het raampje, zijn we er? De taxi rijdt weer verder, nee dus. Er ontsnapt een giechel uit Matt’s mond, maar ik besluit er niet naar te vragen. Misschien is het wel van de zenuwen. Ik kan niet ontkennen dat ik niet zenuwachtig ben. In tegendeel zelfs, ik ben kapot zenuwachtig. Matt komt terecht bij iemand die hij helemaal niet kent en is samen met iemand die hij deze dag nog heeft ontmoet.