Manon, bedankt voor de verbetering en Nirv bedankt voor het lieve complimentje *bloosbloos* DonkeyQueen, je bent meer dan welkom als je ooit besluit te beginnen met volgen!
1.C
Ik ben een tautologie
Het duurde niet lang of de stilte brandde als gloeiend as in mijn hoofd. De haartjes in mijn trommelvlies gingen omhoog staan als fantoompijn; ik miste mijn oortjes, die mijn gedachten altijd vervingen door uitgekauwde liedteksten. Er was misschien wel een jaar over die teksten na gedacht en daarom nam ik altijd maar aan dat ik daar beter naar kon luisteren. Mijn roekeloze brein kon toch niets goed doen.
Zware voetstappen vulden de klamme lucht en het gepieker in mijn hoofd werd geblust. Een brede man met een norse blik kwam binnengestapt en meteen vlamde er iets op wat ik niet kon plaatsen – zoals ik nog steeds niet begreep hoe natrium op water branden. Het voelde alsof elke cel en elk weefsel had besloten om los te laten en ik voelde me ziek.
‘’Hallo, Mark,’’ knikte hij me toe. Hij had een andere blik in zijn ogen dan de verpleegster van daarnet; het was alsof ze precies wilde weten welke kleuren je moest mengen om mijn oogkleur te krijgen. Het had op dat moment gevoeld alsof mijn irissen bloosden.
Hij pakte een witte stoel die er waarschijnlijk niet was om lang op te zitten. De vakjes van zijn jas waren gevuld met pennen en notities waar de term ‘doktershandschrift’ vermoedelijk vandaan kwam.
‘’Voordat ik begin, wil ik graag iets met je afspreken. Je zou het kunnen omschrijven als het begin van jouw toekomstige communicatie,’’ sprak hij. ‘’Als je ergens mee in wilt stemmen of juist niet, zou ik je graag willen vragen om met je ogen te bewegen. Omhoog kijken bij ‘ja’, omlaag bij ‘nee’. Gaat dit lukken, denk je?’’
Vluchtig keek ik naar het gebarsten plafond en in die milliseconden vroeg ik me af of iemand op de verdieping boven me had gedanst. Misschien had die persoon wel gehoord dat hij beter zou worden.
Hij wel.
‘’Goed.’’ Hij schraapte zijn keel even en op de één of andere manier stelde dat me niet gerust.
‘’Mark, we hebben geconstateerd dat jij het locked-in syndroom hebt. Jouw bovenste rugwervels zijn verbrijzeld en daardoor heb je een hoge dwarslaesie opgelopen. Dit heeft schade in de hersenstam als gevolg gehad. Je kunt op dit moment je eigen spieren niet aansturen. Het valt te betwijfelen of je dit in de toekomst wel zal kunnen.’’
Ik slik en adem diep uit. Het plastic masker van de kunstmatige beademing beslaat en ik zie mijn zorgen de vorm van damp aannemen.
‘’Je bent je nog steeds bewust van jouw omgeving en als het goed is, zijn al jouw zintuigen nog aanwezig. Maar je kunt niet zelfstandig eten of drinken. Voorlopig zul je daarom sondevoeding toegediend krijgen. We hebben gezorgd voor een blaaskatheter die jouw urine opvangt en ook zit er een tracheostoma in jouw hals. Deze tracheostoma is een buis die er – zodra je van de kunstmatige beademing af bent – voor zal zorgen dat je makkelijker kunt ademen, omdat je nu nog niet gecontroleerd kan slikken.’’
Ik bleef hem zonder te knipperen aan kijken en durfde mijn blik niet te verleggen, uit angst dat hij het als een ‘ja’ of ‘nee’ zou opvatten. En dat was niet de enige angst. Het leven staarde me op dit moment aan en de dood stond er als een bedreigende schaduw achter.
‘’Er zijn mogelijkheden voor revalidatie, Mark, maar ik wil voorkomen dat je hier teveel van verwacht. Er kan vooruitgang worden geboekt, maar je zult nooit volledig herstellen. Ik wil daarom ook snel met jou gaan oefenen door de letterkaart te gaan gebruiken, zodat je ook open vragen kunt beantwoorden.’’
Die man had wel lef. Deze kamer was voorlopig mijn leven en zo kwam hij mijn leven binnenwandelen, om mij vervolgens te vertellen dat hopen niet tot mijn opties behoord. Dat ik mijn innerlijk ook maar moest laten verstenen. Was dat hoe mijn leven er uit zou gaan zien? Als een gevangen toekomst zonder de kleinste flonkering hoop in mijn ogen?
‘’Heb je nog vragen, Mark?’’
Ik keek naar beneden en ontmoette daar mijn dunste wimpers, als prikkeldraad rond mijn ogen.
‘’Goed. Dan zal ik jouw familie op de hoogte brengen. Dag, Mark.’’
Ik kon zijn voetstappen nog horen totdat het geluid overstemd werd door mijn ademhaling.
Ik was weer alleen.
Het was stil.
Ik miste mijn oortjes.