Proloog
‘Ik moet het weten.’ Fluisterde ik terwijl ik met een strakke blik naar het boek in mijn handen keek. De bladzijdes waren sneeuwwit, toch was mijn blik nog steeds op het boek gericht. Ik zuchtte en keek op. Vanuit de hangmat waarin ik in lag had ik een mooi uitzicht op het strand. De zon die bijna onderging hulde het hele strand in warme rode en oranje tinten. Ieder ander meisje had het heel erg romantisch gevonden en had er glimlachend naar gekeken. Ik daar in tegen had een grimmig glimlach op mijn gezicht, terwijl ik in het boek dat ik nog steeds in mijn handen had zat te staren. Ik zuchtte. Wanneer was de laatste keer dat ik van de zonsondergang had genoten? Wanneer was de laatste keer dat ik niet als een gestoorde gek bij elke zonsondergang op het balkon zat met dit boek in mijn handen? Dit vervloekte boek. Mijn handen trilden, terwijl ik moeizaam mijn blik van het boek los rukte. Het was allemaal begonnen met dit boek. Als ik hem niet had gevonden dan had ik… Dan had ik nooit geweten dat… Ik zuchtte. Het was stom toeval dat ik hem had gevonden. Stom toeval.
Het was een saaie, regenachtige zaterdagmiddag geweest toen ik hem vond. Ik herinnerde me dat ik een boekverslag moest inleveren en dat ik dacht dat mevrouw Witjes niet blij zou zijn als ik een afgeraffeld verslag zou inleveren. Mopperend was ik het huis uitgelopen en was met mijn fiets naar de enige openbare bibliotheek in ons kleine dorpje gefietst. Met mijn kletsnatte jas en mijn chagrijnige kop was ik de bibliotheek binnen gestampt.
De bibliotheek was toen niet anders dan anders geweest. Mevrouw van Dijken had me net zoals altijd met een vies gezicht aangekeken en snel haar blik afgewend. Toen ze zag dat ik naar haar toe liep had ze vlug een bordje opgepakt waarop het woord pauze was afgebeeld en had ze zich snel uit de voeten gewerkt. Ik vraag me nu af als zij niet was weggaan en als een goede bibliothecaresse me had geholpen, ik dit boek misschien nooit gevonden zou hebben. Dat ik nooit van de gruwelijkheden had afgeweten dat al snel in mijn leven zouden afspelen. Maar het lot bepaalde dus anders en ik was moederziel alleen langs die rijen boeken gaan lopen.
Anders dan mijn zus had ik geen voorliefde voor boeken. Ik verafschuwde ze juist en het bleek dat ik het tot het rechte eind had en dat boeken echt verschrikkelijk waren. Alleen had ik er toentertijd over dat boeken verschrikkelijk saai waren, niet verschrikkelijk gevaarlijk. Gevaarlijk. Dat is het boek dat ik nu in mijn handen heb.
Mijn zusje zou geen verklaring hebben voor de gebeurtenissen die de laatste tijd zich hadden afgespeeld. Geen wetenschappelijke althans. Elke keer als ik aan haar warme glimlach dacht werd ik gelijk warm vanbinnen, maar tegelijkertijd ook verdrietig omdat ik ook terugdacht aan de wrede manier waarop ze van me werd afgepakt.
Maar we hadden het over het boek. Niet over mijn zusje. Nou, ja ik was dus langs die rijen boeken gelopen. Ongeïnteresseerd en ongeduldig. Geen goede combinatie dus. Ik herinner me dat uit het niets een boek mijn aandacht trok. Ik herinner me nog hoe het voelde toen ik de rug van het boek streelde. Hoe de stoot elektriciteit me beangstigde en een kleine stemmetje in mijn hoofd zei dat ik hem moest terug leggen en wegwezen. Had ik maar geluisterd. Maar zoals je nu al weet had ik niet geluisterd. Ik had het boek opgepakt en er naar gekeken. Het boek sprak tot me, fluisterde, smeekte dat ik hem open zou slaan. En natuurlijk hoorde ik die gebeden aan. Zonder me te verwonderen over het feit dat een boek tegen me sprak, zonder een seconde te twijfelen sloeg ik hem open. Toen ik hem had opengeslagen was er een wind door de bibliotheek op gestoken. Ik sloeg er geen acht op en sloeg de bladzijden van het boek steeds om en om. Tot mijn verbazing waren de bladzijden leeg.
Sneeuwwitte bladzijden keken me smalend aan en leken me te plagen. Het leek net alsof ze zeiden: ‘Wat had je anders gedacht?’
Ik herinner me hoe teleurgesteld ik was en hoe ik opperde om het boek terug te leggen en mijn zoektocht voort te zetten. Maar dat deed ik dus niet. Ik was terug naar de balie gelopen, maar zag mevrouw van Dijken er niet achter zitten. Ze had dus nog steeds pauze. In plaats van geduldig te wachten was ik weggelopen. Ik had het boek gewoon meegenomen. Nog een fout. Ik had hem meegenomen oftewel gestolen en nog steeds niet terug gegeven. Dat kon ik namelijk niet. Of wilde niet…
Eenmaal thuis aangekomen had ik nieuwsgierig het boek weer opengeslagen. Vurig hoopte ik dat het boek nu wel woorden bevatte. Maar mijn hoop maakte plaats voor teleurstelling. Daarna bedacht ik dat ik niets kon lezen, omdat de letters gewoon onzichtbaar waren geworden. Ik had er een kaars erbij gepakt en had in het zwakke schijnsel geprobeerd te lezen. Maar er was nog steeds geen èèn letter tevoorschijn gekomen. Gefrustreerd had ik het boek in een donkere hoekje van mijn kamer gekwakt en er geen acht op geslagen. Totdat de avond viel.
De zon was ondergegaan en had plaats gegeven voor de heldere maan. Ik zat heerlijk in mijn warme bed en had mijn deken dicht om me heen geslagen. Ik zat heerlijk te dromen toen een onbekende geur mijn neus binnenglipte. De geur rook naar iets rottigs, zuur en ik leek het wel op mijn tong te proeven. Ik had mijn deken van me afgeduwd en had met grote ogen naar het boek gestaard dat rood opgloeide. Het zwakke schijnsel verlichtte een groot stuk van mijn kamer. Ik herinner me nog hoe bang ik was, maar ik ben van nature avontuurlijk ingesteld. Dus natuurlijk nam mijn nieuwsgierigheid het over van mijn angst. Ik was naar het mysterieuze boek toe geschuifeld en had hem verwonderd opgepakt. Het boek sloeg vanzelf open en liet me geen woorden, geen zinnen of letters zien. Nee, het boek liet me beelden zien. Verschrikkelijke beelden. Beelden van dingen die nog zouden gebeuren…
Het laatste wat ik me nog herinnerde is dat ik net als elke morgen door de vrolijke stem van mijn zusje Lilly werd gewekt. En dat niets van wat de vorige nacht was gebeurd te zien was. De enige tekenen van wat de vorige avond was gebeurd, was mijn bezorgde gezicht.
Ik had geprobeerd de beelden uit het boek te vergeten en hem te verstoppen, maar elke keer duikelde ik hem weer op. Martelde mezelf met beelden van de toekomst. Míjn toekomst. En die zag er niet zo rooskleurig uit…