Na een half uur lang over hobbelige bospaadjes te hebben gereden kwamen we aan op een kleine open vlakte wat voor de kampeerplaats door moest gaan.
‘Ik vind het hier maar niks, dit is echt zo’n plaats waar nietsvermoedende kampeerders, zoals wij, worden meegesleurd het bos in en sadistisch worden gemarteld en vermoord,’ klaagde Essifia terwijl ze op haar pumps de modder instapte. Ik schoot in de lach en keek over de vlakte. Kalistos nam geen moeite om daar nog op in te gaan en haalde de tent uit de achterbak van de auto.
‘Goed, wie gaat me helpen opzetten?’
Ik stak mijn hand op en liep met hem mee tot ongeveer het midden van de vlakte. Hij haalde de stokken en het tentdoek uit de opberghoes en legde alles uitgespreid op het gras.
‘Essifia, ga jij maar even verderop kijken of je een winkeltje of een dorpje of iets kan vinden,’ commandeerde Kalistos terwijl hij mij een tentstok aangaf.
‘Alsof iemand hier ook maar in een straal van honderd kilometer woont. Geen enkel normaal…’
‘Essifia!’
‘Goed, goed ik ga al, als ik niet meer terug kom ben ik vermoord door een of andere maniak,’ mopperde ze, en wankelend liep ze over het bospad tussen de bomen door. Ik gniffelde en hielp verder met het opzetten van de tent.
Binnen twintig minuten was de tent opgezet. Ik liep naar de auto om de tassen, de slaapzakken en de kussen, die opgepropt bij mij op de achterbank hadden gelegen, te pakken. Met de bagage onder mijn armen geklemd liep ik terug naar de tent en gaf het aan Kalistos zodat hij alles zijn plaats kon geven. Terwijl hij bezig was besloot ik het bos in te lopen om een aantal takjes te zoeken die dadelijk voor het vuur gebruikt konden worden.
Het viel hier eigenlijk nog best mee. Het was rustig, de zon scheen en er waren overal dieren. Vogels, eekhoorns, konijnen en ik zag zelfs in de verte een klein hert wegsprinten. Het zou hier ideaal zijn voor een natuurliefhebber, maar de drang om zoveel mogelijk tijd in de natuur door te brengen heb ik nooit gehad.
Met de takken in mijn armen liep ik terug naar de open plek. Tijd voor een wandeling zou er nog genoeg zijn. Ook Essifia was terug en ze had plaatsgenomen in een stoel die voor de tent was neergezet.
‘O Nymfida daar ben je! Je zult het niet geloven, er is serieus een dorpje hier vlakbij! Het is er heel klein en er wonen nauwelijks mensen, eigenlijk… de mensen die er wonen zijn een beetje vreemd,’ begon ze te ratelen. Ik liep naar haar toe en ging in de stoel naast haar zitten. ‘Er waren een paar oude mensen… en eh een meisje en een paar jongens, die overigens veel te lang naar me staarde…’ Essifia rilde.
Ik schoot in de lach, ‘Alsof je dat niet vaker gebeurt.’
Met een giechel haalde ze haar schouders op toen Kalistos de tent uit kwam.
‘En, geen enge, sadistische, psychopathische moordenaar tegengekomen?’
Essifia stak haar tong uit en sloeg het tijdschrift dat op haar schoot lag open. Ik legde de takken op het gras en stond op om mijn boek uit de auto te pakken.
Terwijl Essifia en ik lazen begon Kalistos aan het avondeten.
Na het eten maakten we samen van de takken een klein kampvuur en gingen in de stoelen er omheen zitten. We overlegden over wat we de komende dagen konden gaan doen en hadden in geen tijden zo gezellig bij elkaar gezeten. De gesprekken duurden voort tot diep in de nacht, tot we vermoeid besloten dat het tijd was om de tent in te kruipen.