[verhaal] Niets is wat het lijkt

Het is maandagochtend de klok tikt, de auto’s rijden en de vogels vliegen. Het is inmiddels al twee weken geleden dat mijn broer dood is gevonden in zijn kamer. Niemand weet hoe. Ik snap niet dat alles gewoon door kan gaan. Mijn moeder komt binnen en vraagt of ik zo meega naar de stad. Eerst wil ik niet, maar dan besluit ik toch mee te gaan. We zitten in de auto en vraag me af naar welke stad we gaan. Opeens staan we stil bij een groot bos. Ik vraag aan me moeder: “We zouden toch naar de stad gaan?” Mijn moeder zegt niets. Zo zitten we daar minutenlang doodstil in de auto niemand zegt wat. Totdat mijn moeder opeens zegt: “Het is beter zo.” Ik snap er niks van ik stap uit en me moeder rijdt weg. Ik weet niet wat ik moet doen en loop het bos maar in. Ik zit een poosje op een bankje die ik gevonden heb in het bos. Ik zie vier mensen naar me toe komen. Ik heb het gevoel dat ik ze ergens van ken. Ze gaan op het bankje zitten en zeggen niks. De langste van de vier begint opeens te praten tegen mij. “Kom met ons mee.” Ik vraag: “Waarom?” De kleinste zegt: “Omdat wij een logeer plaats voor je hebben, aangezien je niet meer terug kan naar je ouders.” Ik volg de jongens ze lopen naar een soort blokhut midden in het bos. De kamer waar ik op mag slapen is groot net als de kamer ik lijk wel een prinses. Ik ben er inmiddels al een paar dagen en ik denk dat ik ze aardig begin te vinden.

Op een avond gaan ze voor de zoveelste avond weg, maar ik mag nooit mee. Deze avond besluit ik ze te volgen. Ze lopen heel lang naar een soort open plek in het bos er zijn heel veel mensen. Ik sta achter een boom toe te kijken wat ze aan het doen zijn het is niet veel bijzonders en ik besluit weer terug te gaan naar de blokhut als ik de weg nog maar weet. Totdat ik een keiharde gil hoor ik draai me met een ruk om en ren terug naar de boom waar ik achter stond. Er wordt iemand vermoord op gruwelijke wijzen net als mijn broer. Ik begin te huilen zonder dat ik het merk. Ik hoor opeens een stem achter me die zegt: “Je moet huilen.” Ik draai me op en zie een man die zonet die vrouw heeft vermoord. Hij pakt me vast en pakt me nek, zodat ik bijna geen adem kan halen. Ik word mee genomen naar een tent ze vertellen niks behalve dat ik heel stil moet zijn anders gebeurt er hetzelfde als bij mij broer. Ik word weer ergens anders heen gebracht opeens zag ik ze me ouders. Ze zaten strak voor zich uit te kijken ijzig en kil zeiden ze dat ik moest gaan zitten. Ik keek om me heen en zag een stoel, ik ging zitten. “Wij hebben je broer vermoord” zeggen mijn ouders allebei tegelijk. Ik weet niet wat ik deed blijkbaar mocht het niet wat ik werd keihard beetgepakt door me vader. Hij zei: “Je weet teveel.” Ze namen me mee naar de plek in het bos vastgebonden aan een boom. Ze liepen weg. Ik weet niet hoe, maar ik heb me los gekregen voordat ze terug waren. Ik liep weg nadenkend over het feit dat mijn ouders zulke monsters zijn. Ik rende weg en kwam nooit meer terug op die plek.

Ik vind het begin een goed stuk, maar op ik irriteer me er echt heel snel aan als je ‘me’ schrijft ipv ‘mijn’, en nog wat andere foutjes. En op het laatste ga je opeens over in verleden tijd? Verder leuk verhaal :slightly_smiling_face:

weet je ik irriteer mezelf er ook aanmaar gaat gewoon automatisch, het stuk is zeg maar voor een wedstrijd en mijn docent nederlands gaat me helpen met de spellingsfouten de prijs is naar wicked en zij wil dus dat iedereen in de klas een verhaal maakt volgens mij omdat zij er naar toe wil haha :upside_down_face:

upp

Het is goed, maar het verhaal gaat snel vind ik.

weet ik tmog ook maar een verhaal zijn can 600 woorden