Hoofdtstuk 1:
‘Merel kom op, zo lang hebben we niet meer!’ riep mijn vader. ‘Ik weet het! Maar wacht nog wel op mij.’ Snel pakte ik mijn spullen bijeen en mikte ze in een stoffen zak die vol met gaten zat. Nog even of ze waren bij ons huis.
De Santazianen waren al bijna bij onze straat, dat kon ik horen. Nog even keek ik in mijn tas of de belangrijkste dingen er in zaten en ik rende naar de straat waar mijn vader en oma al stonden. ‘Eh, ik denk dat we maar snel richting de muur moeten’ zei ik onzeker. Hoe moest ik dit ooit gaan overleven met een oma die haast niet meer kan lopen en een vader die waarschijnlijk net zo word?
Geen tijd om over na te denken, eerst maar eens zorgen dat ik uit onze wijk kom. ‘Ik krijg last van mijn rug’ zei mijn oma. ‘Daar kan ik nu eventjes niks aan doen, we zijn bijna bij de muur’ loog ik. Ik wist dat het zeker nog wel een uur zou duren voor dat we bij die muur zouden komen en als we bij de muur zouden zijn was het ook nog maar de vraag of we er over zouden komen.
Ik hoorde de mensen gillen, huilen en de Santazianen lachen en schreeuwen. Ik dacht aan mijn buurmeisje wat nu waarschijnlijk óf niet meer leefde óf in een grote wagen als slaaf zou worden meegenomen. Alles beter dan een slaaf van de Santazianen zijn.
‘Merel, ik kan echt niet meer’ zei mijn oma. Mijn oma bij mijn vader op de rug zetten was ook geen optie aangezien hij ook niet meer de beste rug had. ‘Klim maar bij mij op de rug’ zei ik, ook al wist ik dat ik dat niet lag zou vol houden. Mijn oma’s botten waren zacht en ze woog niks. Op dat moment wilde ik niks anders dan terug gaan naar ons huisje, maar dat was geen optie. Ik moest en zal dit doorzetten het was immers mijn plan. Eindelijk kwamen we aan bij de muur maar al snel stopten we. Een aantal meter voor ons liepen een vrouw en twee kleine kinderen, wij waren dus niet de enigen die het idee hadden om te vluchten. De vrouw keek om zicht heen en probeerde zich door een klein gat in de muur te wringen maar nee, het lukte haar niet en ze bleef vast zitten.
Niet veel later hoorde ik een knal. Wat als dat ook bij mij zou gebeuren, wat als ik dat ook probeer en ik overleef dit niet, wat dan. Dan zouden mijn oma en vader zichzelf in leven moeten houden en ik wist dat dat niet kon. Mijn oma stond met open mond te kijken. ‘Dit is echt afschuwelijk’ zei mijn vader. Ik had hier geen woorden voor en zag hoe de twee kinderen van de vrouw werden meegenomen op een kar. Snel trok ik mijn oma en vader de bosjes in, voordat wij ook werden meegenomen.
Ik hoorde een groep Santazianen aan komen en snel dook ik in een. Het geluid van de mannen kwam steeds dichter bij. ‘Stil wezen nu’ fluisterde ik tegen mijn oma en vader.
De groep mannen bleef staan bij de bosjes waar wij in zaten en even was ik bang dat ze ons zouden ontdekken. Een man riep lachend: ‘Hier zitten ze echt niet hoor dat durven ze niet want ze zijn oh zo bang voor de muur.’ De anderen soldaten lachten om deze grap en ze liepen door.
Voor één keer was ik blij dat de Santazianen ons mietjes vonden. Ik kroop de bosjes uit om te kijken of er nog iemand stond maar de soldaten waren niet meer te zien. Ik keek of ik door het gat heen zou passen maar ik wist dat dat nooit zou gaan lukken. ‘Merel, pas op!’ zei mijn vader.
Snel deinsde ik achteruit, wat was dat? Boven mijn hoofd vloog een rood met grijs vliegtuig. Ik dacht na en kon me herinneren dat rood en grijs de kleuren van de Santazianen waren. Blijkbaar waren er dus ook vliegtuigen om de muur te beschermen. ‘Dit gaat niet werken Merel, het is al laat en we kunnen beter een slaapplek gaan zoeken’ zei mijn oma.
Ik zag dat mijn oma zich niet lekker voelde en ik had opeens verschrikkelijke medelijden met haar. Zij wist zelf waarschijnlijk ook dat ze niet ging overleven. ‘Ik denk dat dat ook een beter idee is’ zei ik ook al wilde ik het liefst nu al over die muur heen.
Een slaapplek in de buurt van een enorme muur vinden was moeilijker dan ik dacht. Uiteindelijk vonden we een grote struik waar we erg krap lagen maar het kon net. Ik deed die nacht geen oog dicht, ik voelde me verplicht om mijn vader en oma in leven te houden.
Stemmen! Snel dook ik weg, maar het klonken niet als stemmen van de Santazianen maar van gewone dorpelingen uit Magina. Een meisje van mijn leeftijd, een jongen van een jaar of zestien en een kleiner meisje liepen langs.
‘Wacht! Wat gaan jullie doen?’ riep ik naar hun, waarom ik dat deed wist ik niet maar misschien konden zij ons helpen. De jongen en het meisje keken verschrikt om. ‘Gewoon’ zei de jongen en hij wilde doorlopen. ‘Wat gewoon?’ vroeg ik. ‘Gewoon wat iedereen probeert, vluchten’ zei het meisje en ze begon een beetje zenuwachtig te worden. ‘Wacht! Wij gaan met jullie mee misschien zijn we met meerderen mensen sterker’ zei ik en ik schudden mijn oma en vader wakker.
De jongen en het meisje zeiden niks maar ik liep naar ze toe. ‘Zo, jullie gaan dus ook over de muur heen’ zei ik. ‘Ja, wel proberen’ zei de jongen. ‘Ik ben Merel, misschien even handig om te weten.’ ‘Christina, ik overleef dit toch niet dus waarom vertel ik dit aan jou’ zei het meisje kortaf. ‘Ik ben Samuel, het belangrijkste op dit moment is dat we die muur over komen en je kan op z’n minst een gokje wagen want als je hier blijft ga je ook dood’. ‘Daar heb je gelijk in, mijn vader en oma kunnen beiden niet meer zo goed lopen maar ik doe alles voor ze.’