Proloog deel 1:
Milaan, 21 April 2015Milaan is in schok na een grote ontdekking. Een enorme gaslek in het welbekende cucci winkeltje in het overdekte winkelcentrum. Dichtbij de Dom. Het gaslek werd ontdekt door een jonge man genaamd Mitchell. Mitchell rook iets vreemds, begaf zich naar de vreemde geur toe waarna hij licht in zijn hoofd werd. Net voordat de jongeman dit wou melden viel hij flauw waardoor de winkel beheerder meteen wist dat er iets aan de hand was.
De brandweer is meteen ter plaatse gekomen en zo ook de ambulance. De brandweer is nog bezig met het onderzoek, maar men heeft het vermoeden van een gaslek. De winkelbeheerders waren geschokt en wouden echter niet aan het woord komen. Maar de grootste schok kwam nog wel later, toen de winkel in vlammen opging, onverwachts. De brand wist zich enorm snel te verspreiden, het vuur sloeg om zich heen. Brandde de hele winkel plat en wist alles te verwoesten. Ook werden de buurpanden ernstig aangetast en is er sprake van veel waterschade en roetschade. Milaan is in schok en zo de rest van de wereld ook. Er is momenteel nog maar één vraag die iedereen bezig houd; Hoe kan deze vreemde gaslek zo’n vuur hebben veroorzaakt, zoveel schade? Het antwoord is nog onbekend. Politie en de brandweer zijn druk bezig met een onderzoek, aanwijzingen kunnen bij de politie gemeld worden. Milaan wacht in stilte af.
Het lijkt wel alsof er draadjes aan mijn ogen hangen, draadjes met bakstenen eraan die mijn ogen dicht blijven trekken. Elke keer als ik maar één straaltje licht door laat, een klein stukje werkelijkheid zie word alles meteen weer zwart. Voel ik een steek voor mijn hoofd heen gaan waarna ik weer weg drijf. Dat moment dat tientallen handen je vast houden, je beet pakken en je ten slotte onder water trekken. Je longen zuigen zich vol met water, je verdrinkt bijna waarna de druk op de borst zo groot word. De pijn word heftiger waarna je het niet meer aankan, je drijft weg. Je raakt je bewustzijn kwijt. Zo gaat het bij mij al de hele ochtend, elke keer weer opnieuw. Elke keer weer als ik bijna weg ben hoor ik iets hards piepen. Voel ik mijn hart op hol slaan, want ik ben bang. Bang voor het zwarte, wat het met zich mee zal brengen. Mijn angst neemt mijn lichaam open zodra ik bijna weer wegdrijf, ik grijp iets met mijn handen beet. Iets wat koud en statisch een voelt waarna ik op mijn lip begin te bijten. Ik mag niet weer wegdrijven, ik moet antwoord krijgen op de vragen die door mijn hooft heen spoken. Ik moet weten waar ik ben, met wie ik ben en wat ik hier doe.
Mijn ogen weten zich langzaam weer te open, laten het licht binnen en weten een vage kamer te onderscheiden. Ze schieten naar mijn hand toe die een leuning blijkt fijn te knijpen. Een andere hand pakt de mijne vast, trekt hem uit mijn gezichtveld waarna ik de warmte van de hand voel. Wazig kijk ik naar diegene op waarna ik de ogen van een jonge vrouw zie. Ze lijkt op mij, maar dan net een tikje verzorgder. Haar haren zijn net zo as blond als die van mij, met lichte slag erin. Haar donkerbruine ogen kijken de mijne aan en dan pas herken ik haar. Nadat jaren en jaren voorbij zijn gegaan houd mijn bloed eigen zus mijn hand vast. Knijpt ze er zachtjes in en glimlacht ze naar mij. Pas op het moment dat haar lippen gesierd zijn door een glimlach zie ik waar ik ben, ik lig in een wit bed in een witte kamer. Het ziekenhuis. Maar dit is niet een gedeelde kamer, er liggen hier geen andere mensen. Is er iets ernstigs met mij aan de hand? Mijn lippen willen woorden vormen, maar mijn hoofd laat het niet toe waardoor er alleen maar een vage rimpel op mijn voorhoofd springt. Haar mond gaat langzaam open waarna haar stem duidelijk word. ‘Je bent hier naar toe gebracht na die gaslek’ bracht haar stem zachtjes uit. Voorzichtig brengt ze haar tengere hand naar mijn gezicht en ik heb geen andere keuze dan me te laten strelen. Zachtjes raken haar vingers mijn gezicht aan waarna er tranen in haar ogen verschijnen. Ze veegt mijn haar van mijn voorhoofd af waarna ze heen en weer schud met haar hoofd. ‘het is zo lang geleden dat ik je ogen zag. Het is zo lang geleden dat je vertrok’ rolt er over haar lippen heen waarna ze naar adem moet happen. Ze sluit haar ogen kort waarna ze haar hand terug trekt, er mee door haar haren heen gaat en nog een keer met haar hoofd heen en weer schudde. ‘Het heeft veel te lang geduurd’ Mijn warrige hoofd snapt niks van haar zin en daarom kijk ik haar vragend aan. Maar zij ziet mijn vragende blik niet. ‘Voordat we elkaar weer zagen’ waren haar woorden waarna er echt tranen over haar wangen heen begonnen te stromen.
Voorzichtig pers ik een glimlachje op mijn lippen waarna ze me weer aankijkt. Ze glimlacht terug en pakt mijn hand tenslotte weer beet. Nog steeds begrijp ik niet wat ik hier precies doe en nog steeds begrijp ik niet waarom mijn zus hier is. Hoe heeft ze me gevonden? Mijn hoofd is één grote warboel en daarom blijf ik haar toch met een vragende blik aankijken. ‘Je viel flauw’ verteld ze met een bezorgde blik, ik viel flauw? Maar dat geeft nog geen antwoord op de vraag waarom ik alleen op een kamer lig. Waarom ik sowieso in het ziekenhuis lig, want dat is dan toch nergens voor nodig? Pas als ik opzij kijk zie ik hoe een apparaat mijn hartslag aangeeft, hoe de slangentjes naar mijn borst toe leiden en zich vast hebben gekleefd aan mijn lichaam. Hoe ze zich vast hebben gezogen aan mij. Mijn eerst reactie is om die rare dingen los te trekken, maar mijn lichaam voelt te bezwaard. Doet te veel pijn om ook maar een enige beweging te maken en daarom laat ik het hierbij.