Mijn lieve, lieve broer. Als er iemand was die ik niet kon missen, was hij het. Hij overleed bijna drie jaar geleden, en het doet me nog elke dag pijn. De pijn om hem te missen is verschrikkelijk. Hij overleed bij een auto-ongeluk, waarbij de bestuurder van de andere auto dronken was. Het lot had de oneerlijke wending genomen dat hij nog wel leefde.
Ik was weggerent van mijn bruiloft, en zat huilend op mijn bed, in mijn meisjeskamer. Zodadelijk zouden mijn ouders thuis komen, en schreeuwen tegen me. Dat ik de familie ten schande maakte. Dat ik mezelf ten schande maakte.
Ik weet dat ik had moeten trouwen. Of dat ik eerder had moeten bedenken dat ik niet wilde trouwen.
Beneden ging de bel, en ik slofte naar beneden om de deur open te maken, nog altijd in mijn trouwjurk. De jurk was vies geworden door de modder, maar dat boeide me op dat moment niet veel. Ik zwaaide de deur open, en mijn mond viel in een verbaasde O.
Voor de deur stond hij. De man met wie ik had moeten trouwen.
‘Mag ik binnen komen?’ Hij veegde wat sneeuw van zijn pak.
Ik knikte, en liet hem binnen. Ik wierp even snel een blik in de spiegel. Ik leek wel een monster, met al die uitgelopen make-up.
‘Azra, wat is er?’ Hij was op de bank gaan zitten.
‘Ik hou niet van je! Dat weet je! Waarom vraag je uberhaupt nog wat er is?’
‘Had dat even eerder bedacht voordat onze ouders duizenden euro´s uitgaven.’
Ik beet op mijn lip om niet te huilen. ‘Wat stel je dan voor? Dat ik met je trouw? Wil jij een vrouw die niet van je houd, Emir?’
‘Ik hou van jou,’ ik zag een traan langs zijn wang lopen, en even voelde ik me heel erg schuldig. Dat gevoel drukte ik snel weg. ‘Ik wil bij jou zijn.’
Ik zuchte. Kon ik nog terug?
Op dat moment hoorde ik de deur openzwaaien, en mijn vader kwam met luid gescheld binnen. Mijn moeder kwam er zacht huilend achteraan.
‘Azra, we moeten praten.’