Dank je wel! Ja, dit is ook pas mijn eerste fantasy verhaal en ik moet er nog steeds aan wennen haha.
Hier alvast een stukje van het eerste hoofdstuk:
H1
“Ally, schiet nou op! Connor wacht op ons,” hoorde ik mijn vriendin Audrey Daniels in het donker naar me toe sissen. Ik zuchtte diep en overwoog mijn opties. Het liefste draaide ik meteen om en maakte dat ik wegkwam. In plaats daarvan leken mijn benen wel van lood en bleef ik staan waar ik stond. En dat zorgde ervoor dat Audrey me geërgerd stond toe te sissen.
“Ik weet dat je niet van donkere enge plekken houd, maar Connor rekent op ons. Het is mijn schuld dat hij daar zit.”
“Waarom haal je hem er zelf dan niet uit?” probeerde ik.
“Nee, ik heb je hulp nodig.”
“Oké, ik kom al,” gaf ik toe. Misschien vond ik het ook wel een klein beetje spannend. Maar de gedachte dat we eventueel gepakt konden worden, stond me niet aan. Voorzichtig probeerde ik mijn benen toe te zetten om in het gat te klimmen, waar Audrey zo-even in was verdwenen. Nog iets waar ik een hekel aan had: nauwe doorgangen. Ik kan me eigenlijk niet meer herinneren waar ik geen hekel aan had.
“Ally! Kom dan!” hoorde ik Audrey weer fluisteren, dit keer een stuk harder.
“Jaja, ik kom al.” Snel keek ik naar de gammele houten trap die tegen de muur aan stond. Het was de enige manier om bij het gat te komen. Ik raapte al mijn moed bij elkaar en pakte de spijlen beet. Het hout was nat en gaf zwarte strepen af op mijn handen. Voordat ik me kon bedenken, klom ik zo snel als ik kon omhoog, naar het donkere gat. Audrey hielp me en voor ik het wist stonden we aan de andere kant van de stenen muur. We waren binnen.
“Godzijdank! Ik dacht echt dat je ervandoor ging en dat ik in mijn eentje in dit enge gebouw op zoek moest naar Connor.” Ik keek mijn vriendin aan.
“Dat had je ook verdiend,” zei ik. Schuldbewust keek Audrey naar de grond.
“Ik weet het. Als ik me niet zo had opgedrongen…”
“Maak je nou niet zo druk, we gaan hem bevrijden en dan zijn we hier zo weg,” probeerde ik haar gerust te stellen. Het laatste wat we nodig hadden, was een huilende Audrey.
Ik pakte haar hand beet en kneep er even in. Het gaf haar moed.
“Dank je,” mompelde ze. Ik keek om me heen en probeerde in te schatten waar we heen moesten. Helaas zag ik geen steek voor ogen. De maan scheen vanavond niet, dus we hadden ook geen licht van buitenaf. En aangezien het gebouw ergens afgelegen in een bos lag, stonden er ook geen lantaarnpalen. Oftewel, we waren aan ons lot overgelaten.
“En nu?” vroeg ik, ietwat onzeker, aan mijn vriendin.
“Deze kant op.” Het verbaasde me dat Audrey deze plek leek te kennen.
“Ik kwam hier wel eens met Connor om te… eh… je weet wel,” lichtte ze blozend toe. Tenminste, voor zover ik dat kon zien. Het verklaarde ook dat ze wist waar het gat zat.
“Ik hoef het niet te weten,” mompelde ik, wanneer een vrijende Audrey en Connor voor mijn geestesoog verscheen. Snel drukte ik die gedachtes weg. We liepen een tijdje hand in hand en ik probeerde me te oriënteren. Gelukkig heb ik een goed richtingsvermogen, dus mochten we ooit in de problemen komen – wat hoe dan ook stond te gebeuren – wist ik tenminste waar we heen moesten. Opeens hoorde ik Audrey een kreetje slaken.
“Hier staat die bank!” riep ze uit. Ik schrok van haar schelle stem. Wat? Welke bank?
“Je gaat toch niet uitrusten he?! Ik wil hier zo snel mogelijk weg!”
“Nee eh… waar ik met Connor –”
“Ik zei dat ik het niet hoefde te weten,” onderbrak ik haar. Geërgerd slaakte ik een zucht en liep door.
“Ally wacht!” hoorde ik Audrey roepen, maar ik negeerde haar. Op haar tempo vonden we Connor nooit. Toen, op datzelfde moment, wenste ik dat ik naar haar had geluisterd. De pijn gierde door mijn hoofd en toen viel ik achterover.