Hoi allemaal, ik ben een verhaal aan het schrijven en ik zou het leuk vinden als iemand het zou lezen, dus plaats ik hier hier. Ik hoop op wat reacties, want ik ben best onzeker over sommige dingen en ik maak nog veel fouten.
Achterflaptekst als het een boek zou zijn:
Jaro Boters, een jonge journalist, wordt gebeld door een kennis uit de buurt: honderd meter bij zijn piepkleine zolder vandaan heeft een vader zijn vrouw en dochter vermoord. Wanneer hij zich erheen haast, denkend de mogelijkheid dat de NOS hem misschien eindelijk zal zien staan, realiseert hij zich niet dat hij op het punt staat om meegezogen te worden in een draaikolk van mysterie en leugens, in een zaak die hij niet meer los kan laten…
Het eerste stukje:
De trein had een uur vertraging gehad, de band van haar fiets was zes kilometer bij haar ouderlijk huis vandaan uit elkaar geklapt en ze had haar favoriete shirt in Maastricht laten liggen, en toch vond Merel niet dat het een kutdag was. Ze had de coupé gedeeld met een drieëntwintigjarige advocaat in wording, met donker haar, een lang gezicht en stoppels die lang genoeg waren om nonchalant over te komen en niet lang genoeg om ongeïnteresseerd te lijken. Hij had naar haar gelachen. Zijn tanden waren wit. Zij had de lach met dichte mond beantwoord. De hare waren eerder crèmekleurig.
Ze hield van het openbaar vervoer, van de vluchtigheid die de ontmoetingen hadden. Doordat ze wist dat ze de man nooit meer zou zien, was ze haast roekeloos in haar bewegingen. Ze bleef nadenken, dat wel, maar er viel een onzichtbare muur weg – iemand die hooguit drie uur in je leven was, kon nooit diep genoeg in je kasteel binnendringen om de kern in brand te steken.
Als geschiedenisstudente had ze veel kastelen gezien. De meeste op plaatjes. De robuustheid trok haar aan, de dikke muren achter de gracht, de kleine raampjes waaruit hete olie werd gegoten om vijanden levend te verbranden. Binnen een kasteel leefde een eigen gemeenschap, het was een stad op zich.
De gemeenschap was ongetwijfeld een stuk hechter dan het dorp onder Groningen waar Merels ouders woonden. Morgen zou ze weer in de trein moeten stappen. Ze had nog niet durven uitzoeken hoelang ze zou moeten reizen om op Schiphol te komen – waarschijnlijk langer dan de vlucht naar Spanje zou duren. Zonder het shirt, dacht ze treurig, terwijl ze haar fiets een hoek omtrok. Maar misschien zou ze in haar oude kledingkast nog shirtjes aantreffen waarvan ze vergeten was dat ze die had. Bovendien leefde ze al eenentwintig jaar zonder dat shirt, dus die twee weken konden er best bij.
Honderd meter voor haar straat graaide ze in haar handtas, op zoek naar de sleutels. Het duurde even voor ze die vond en ze was een momentlang bang dat ze haar weekendtas tussen de snelbinders uit moest wrikken om die te inspecteren. Twintig meter verderop glimlachte ze om die domme gedachte. Ze was zorgvuldig. Ze zou haar sleutels nooit buiten handbereik bewaren, zoals ze haar paspoort nooit ergens anders dan in het grootste zijvak van haar tas opborg.