ik zie vanuit mijn ooghoeken Mariah naar me kijken. Ze heeft al zo vaak gezegd dat ze het geweldig zou vinden als Tyson en ik iets zouden krijgen. Het zou natuurlijk wel leuk zijn, maar hij ziet waarschijnlijk niets in mij. De keren dat hij en ik praten, eindigt het meestal in “Wat ben je toch een schattig meiske, Amber!” en ja… ‘schattig meiske’ is voor zover ik weet niet code voor ‘ik vind je leuk’. Ik draai me om naar Mariah en wanneer haar vader het vuur heeft klaargemaakt, ga ik tussen mijn beste vriendin en haar broer in zitten. Debbora, Mariah’s moeder, kijk me bezorgd aan. “Gaat het wel, meisje? Ik weet dat het bij jou thuis erg is, maar het is er toch nog nooit van gekomen dat je weg bent gelopen? Je mag hier zo lang blijven als je wilt. Het liefst zou ik je vader,” ze spreekt het woord ‘vader’ spotten uit, “aangeven, maar Mariah zei dat je dat niet wil. Waarom eigenlijk niet als ik vragen mag?” Ik heb geen zin om antwoord te geven en probeer enthousiast te roepen dat ik marshmallows wil. Waarschijnlijk is mijn enthousiasme niet erg geloofwaardig, want de bezorgde rimpels in Debbora’s gezicht worden nog dieper. Gelukkig verbetert de sfeer iets wanneer Tyson in zijn handen klapt en begint aan het eerste, en meest gruwelijke, griezelverhaal van de avond.
Die nacht heb ik, zoals verwacht, een nachtmerrie. Maar raar genoeg gaat het niet over één van de griezelverhalen. Ik ben weer in het bos waar ik vanmiddag ook was. Ik ren en ik ren en kan maar niet stoppen. Ik raak uitgeput, maar mijn lichaam houdt maar niet op met rennen. Ik probeer om hulp te roepen, maar ik stik bijna in mijn speeksel. Nog harder ren ik. Eindelijk lukt het me om geluid uit mijn mond te laten komen. Ik denk dat waarschijnlijk niemand het hoort, want het was zo vreselijk zacht. Na nog tien meter gerent te hebben, voel ik twee gespierde armen om me heen. Hehe, misschien wordt deze droom toch nog leuk. Als ik opkijk, verwacht ik Tys’ gezicht te zien, maar het gezicht wat ik zie is niet van hem. Het ziet er zo bekend uit, maar ik kom maar niet op een naam. Net zo snel als hij is gekomen, verdwijnt hij weer. Ik wil hem roepen. Ik wil hem nog een keer zien. Maar mijn ogen gaan open. Ik kijk recht in Mariah’s ogen. “Am, het is drie uur 's nachts! Wat droomde je? Ik dacht, ik maak je maar even wakker, want je benen lagen raar te doen en je schreeuwde het uit,” ze stopt even en lijkt te dubben of ze wel of niet verder zal gaan, toch voegt ze er met een stem vol medelijden aan toe, “droomde je over je vader?” opeens raak ik licht geïrriteerd. “Nee, Mar. Ik droomde niet over hem. Ik denk niet elke seconde aan hem, oké? Ik was hem even vergeten. Tot nu.” ze lijkt de botte klank niet gehoord te hebben want ze knikt weer, met die verontruste blik in haar ogen, en gaat in haar bed liggen.