Hooi,
Ik heb een begin van een verhaal geschreven:
´Hee, waar was je nou?’ schreeuw ik door de gang. ‘Ik was even mijn boeken voor de volgende les pakken.’ zegt Saar, mijn beste vriendin. Ik zeg niks. ‘Wat is er?’ vraagt ze. ‘O, is niks.’ zeg ik kort. ‘Nee, er is iets. Ik ken je en er is iets!’ zegt Saar dan. ‘Nee, geloof me er is niks en ik zal het bewijzen!’ zeg ik. De bel gaat dus ik ren naar lokaal 12a. Ik ga op mijn vaste plaats zitten. Saar komt rustig naast me zitten, en fluistert: ‘Ben je nog boos dat ik je vanmorgen in de stromende regen heb staan wachten?’ Ik antwoord kort: ‘Nee.’ Mevrouw Droosten begint met de les Nederlands. Ze heeft een heel verhaal, alleen ik luister niet, ik heb wel iets anders aan mijn hoofd. Opeens tikt Saar me aan, ik weet niet waarom. Ik kijk naar Saar en zij knikt naar Mevrouw Droosten. Ik kijk naar haar, en de docent kijkt boos naar mij. ‘Waar dacht je aan Roos? Misschien iets anders dan dit? Ga de klas maar uit! En neem die vriendin van je ook maar mee, en haal bij de conciërge maar een briefje.’ Als Saar en ik de klas uit zijn beginnen we te lachen. ‘Heb je dat gezicht gezien van Mevrouw Droosten? Zo grappig!’ zeg ik. ‘Ja, maar gaan we dat briefje nog halen?’ zegt Saar bezorgt. ‘Natuurlijk niet! Ben je gek ofzo? We gaan gewoon gezellig naar de stad!’ zeg ik. ‘Ooeee, voor die pumps die ik laatst heb gezien heb ik nu genoeg geld, die wil ik nu kopen.’ schreeuwt Saar uit. ‘Hoe duur waren die?’ vraag ik. ‘Ehh… vijftig euro.’ zegt Saar. ‘Dan geef ik je die pumps schat!’ zeg ik. ‘Hoe lief! Dan geef ik je dat jurkje van laatst.’ zegt Saar. ‘Dat is ook zo lief!’ Ondertussen zijn we al de trap afgelopen, en zijn we bij het hokje van de conciërge. ‘Hopelijk is daar niemand.’ fluister ik. Ik kijk om het hoekje en zie niemand zitten. Ik ren vlug langs het hokje en Saar komt achter me aan. Als we buiten zijn beginnen we weer te lachen. We lopen naar het fietsten hok en pakken onze fietsen en springen er vlug op, zodat we snel we zijn. Het is ongeveer een kwartier fietsen om bij de stad te komen. We kletsen ondertussen heel veel, maar dat is normaal voor vriendinnen. Als we er zijn komt er een meneer naar ons toe. ‘Is jullie school al uit?’ vraagt hij verbaast. Wij zeggen niks, omdat we bang zijn. Hij staart ons heel eng aan, daarom rennen we zo snel we kunnen naar de winkel waar Saar haar pumps heeft gezien. ‘Weet je Saar, We moeten nu wel lang in de stad blijven. ‘ zeg ik als we de pumps hebben gekocht. We lopen naar de winkel waar het jurkje van mij hangt en blijven even voor de ingang staan. ‘Kom snel! Dadelijk is hij al uitverkocht.’ zegt Saar. Dus lopen we de winkel in. Er komt gelijk een mevrouw naar ons toe. ‘Goedendag dames, wat kan ik voor jullie doen?’ vraagt ze. ‘Nou, zij had hier een jurkje gezien, die wilde ze heel graag hebben.’ zegt Saar heel overdreven. 'Welk jurkje was dat dan?’ vraagt de winkelier. Ik loop naar een rek en zoek dat ene jurkje eruit. ‘Hebbes!’ roep ik. Alle mensen in de winkel kijken mij aan alsof ik niet goed snik ben. Het is ook nog mijn maat, wat heb ik een geluk! Ik loop weer terug naar waar we net stonden, maar daar staan Saar en de mevrouw niet meer. Ik kijk om me heen, maar ik zie ze nergens.
Doorgaan?