Chapter 1
In the emptiness of time and space
Titelsong
De geur van pasgeverfde muren kriebelde in mijn neus. Ik trok een gezicht en zette de laatste doos neer. Gelukkig dat ik vorige week al even was binnengesprongen, zodat het huis al gemeubileerd was, precies zoals ik het wou. Enkel de persoonlijke dingen moest ik vandaag uitpakken.
Naast de grote marmeren open haard stonden twee warme oranjerode fauteuils, maar allebei met een verschillend motief. Ze stonden schuin, naar elkaar toe. Tegenover de open haard stond een crèmekleurige driezit, met een hoop kussens in verschillende maten en tinten donkergeel.
Twee wanden werden in beslag genomen door één grote boekenkast, waar ook mijn bureau was. Het zonlicht kwam binnen door een grote erker, met gordijnen die bij het zachtgele behang paste.
Ik hield wel van verhuizen. Op elk huis probeerde ik mijn eigen stempel te drukken. Ik had een grondige hekel aan huizen die zo uit de boekjes leken te zijn gekopieerd. Alles in deze kamer had ik zelf verzameld, zonder de hulp van een binnenhuisarchitect met belachelijke regeltjes over kleuren die bij elkaar hoorden.
Glimlachend schopte ik mijn schoenen uit en liep op blote voeten naar het bureau, waar ik de doos leegmaakte. Het waren mijn in leer gebonden dagboeken en diverse oude romans. Ik borg ze zorgvuldig op, voordat ik op de bank neerplofte en naar de open haard staarde. Het was te warm om hem aan te doen, maar ik had er toch wat houtblokken ingelegd en dennenappels, voor de sier. Een kussen schoof ik onder mijn benen toen ik ze optrok en naast me in de zetel legde.
Mijn aandacht ging naar het schilderij boven de haard. Het was een niet al te groot schilderij, waarop een eenzaam huisje werd afgebeeld, aan het rand van het bos. Achter het huisje lag een groot, uitgestrekt dal vol groene weides. Ik hield van het schilderij, dat geschilderd was door mijn grootmoeder Milena.
En dat deed me er weer aan herinneren waarom ik hier was. Dit nietszeggende stadje had zoveel geheimen.
Toen ik drie maanden geleden in de bibliotheek van Washington University was gestoten op legendes uit de Indiaanse folklore, meer bepaald over de Quileute stam en hun beschermwolven, was ik uitgegaan op veldonderzoek. Het bewijs was zeer goed gedocumenteerd geweest met duidelijke verhalen, handgeschreven dagboeken, verslagen en zelfs politieonderzoeken over verdwenen mensen in de bossen en aanvallen van wilde dieren doorheen de jaren. En het feit dat het over weerwolven ging, had me nog het meest geïntrigeerd. Weerwolven hoorden uitgestorven te zijn. En ze konden enkel veranderen bij volle maan. Maar de verslagen hadden plaatsgevonden op uiteenlopende data en de meerderheid van de aanvallen waren niet gebeurd bij volle maan.
Ik had veel meer gekregen dan ik had verwacht. Diep verscholen in het bos, binnen de grenzen van het piepkleine reservaat La Push, had ik mijn bewijs gekregen. Twee enorme grote wolven, zo groot als een volwassen beer. Ik had enkel in shock kunnen blijven zitten in de boom waar ik me had verborgen. Een zwarte wolf en een roodbruine wolf, wat me nog verbaasde. Ik had weerwolven met mijn eigen ogen gezien. Weerwolven waren donkerbruin en konden nooit op klaarlichte dag veranderen. Nooit.
Het waren geen gewone wolven. Gewone wolven waren veel kleiner, en deze wolven waren te rustig, te kalm, te beheerst om dieren te zijn. En de geur van wolven liet mijn neus niet in brand staan.
Toen ik voldoende gekalmeerd was om uit de boom te kruipen, had ik een andere geur geroken. Een bekendere geur.
Vampiers. Één geur had ik herkend en ik kon hem plaatsen bij een persoon. Een persoon die ik haatte, een persoon die ons verraden had. Die mijn familie in rug had gestoken.
Carlisle Cullen.
Ik knarste met mijn tanden en trok het boek dat op het salontafeltje lag, naar me toe. Voorzichtig bladerde ik door het boek, zodat de bladeren niet zouden scheuren van ouderdom. Het was het dagboek van Ephraim Black, dat ik na heel lang zoeken had gevonden. Die zoektocht was ook de reden waarom ik drie maanden had moeten wachten voordat ik naar hier kon verhuizen.
Maar het was het waard geweest. Dit boek verklaarde waarom Carlisle Cullen hier was. Die Italiaanse rat had een verbond gemaakt met de wolven. Ze zouden hem niet aanvallen, in de ruil dat hij niet meer op mensen jaagde en niet meer op hun land kwam.
Ik grimaste met leedvermaak toen ik aan het verbond dacht. Op dierenbloed leven. Op het randje van de hongersnood balanceren. Net goed voor die verrader. Het was een bijna passende straf.
Carlisle Cullen was niet het belangrijkste. De wolven waren belangrijker. Ze hadden een verband met één van die Italiaanse moordenaars.
En dat was wat mij het meeste zorgen baarde. Ik wist nog kristalhelder hoe Caius verbeten op weerwolven had gejaagd, nadat ze hem bijna hadden gebeten. Hij zou nooit instemmen met een verbond met weerwolven.
Dus wat deed Carlisle Cullen hier? Waarom waren ze naar hier gekomen? Vanwege de weerwolven? Wat wou hij bereiken?
Wat, al vier lezers? Thank you so much guys!