Het is een klein stukje, waar ik niet veel uit kan opmaken. Maar ik ben wel benieuwd naar meer!
Ik moet alleen lopen vandaag. Er zijn wel meer leerlingen die naar school toe lopen maar die wonen voornamelijk met hun ouders in de appelwijken. Ik zelf woon in de herfstwijk. Hoe ze het ooit bedacht hebben weet ik niet maar die namen heb ik altijd al heel toepasselijk gevonden. In de appelwijken wonen de gezellige, rijke families. Als je daar bent lijkt het alsof iedereen vrolijk is en iedereen elkaar kent. Bij ‘ons’ in de herfstwijk kennen we ook zowat iedereen wel maar de sfeer die erg hangt is anders, herfstig, zoals ik het noem. Wat sneu, kaal en koud. Soms schaam ik me er voor, ook al weet ik dat dat nergens voor nodig is. Al sinds mijn zelfde ben ik ‘anders’ maar toch ben ik nooit anders behandeld of gepest. In de zeven jaren tot nu zijn er genoeg feestjes, speelpartijen en vrienden geweest. Al is vrienden een groot woord. Want hechten aan iemand doe ik nooit meer. Één keer was ik de mist in gegaan en gelijk was het fout gegaan, ik was gelijk gestraft. Geschrokken als ik was had ik toen besloten dat ik me nooit maar dan ook echt nooit meer aan iemand zou hechten.
Er staan best veel fouten in je stukjes dus ik zou eerst even alles nog goed overlezen voordat je het post. En persoonlijk vind ik je manier van schrijven niet heel fijn, maar dat is alleen maar persoonlijk.
Zou je misschien wat fouten willen aangeven, ik heb het zelf namelijk voordat ik de stukjes poste goed overgelezen maar vind het lastig om mijn eigen fouten er uit te halen…
Als ik het huis binnen loop komt gelijk de geur van het eten op mij af. Zoals gewoonlijk ruikt het weer heerlijk. ‘‘Hey Carina, wat voor lekkers heb je gemaakt?’’ vraag ik, als ik de keuken in stap en nieuwsgierig de deksel van de pan af trek. ‘‘Ik geloof dat je dat inmiddels al weet Aagje.’’ En ik krijg een knipoog toegezonden. Aagje is mijn bijnaam hier. Hoewel ik niet veel zeg ben ik altijd zo nieuwsgierig als wat. Alles wil ik altijd weten en kom ik dan eigenlijk ook altijd te weten.
We eten vandaag met zijn vijftienen, alleen de kleine Thomas is er niet bij. Op gesprek is het enige wat moeder Valerie ons vertelt. Maar ik weet genoeg, ik weet wat op gesprek betekent. Voortaan zullen we met zijn vijftienen zijn tot er een volgende Thomas komt. Iedereen komt en gaat hier, behalve ik. Al zeven jaar zit ik hier. Carina is de enige die er zeven jaren geleden ook was om mij op te vangen. Met haar heb ik een band opgebouwd, maar van moeder Valerie en moeder Malou heb ik nooit hulp aangenomen. Zolang ik nog leef red ik het wel met eten en een bed. Ik wil dan ook niets liever dan weg, weg van hier en een plekje voor mezelf. Maar ik heb wel eens gekeken en met mijn spaarcenten kom ik er nooit. Ik neem me voor morgen langs Cafetaria de Snoek te gaan. Al een paar dagen prikt elke keer als ik daar langs loop het bordje met ‘personeel gezocht’ er op in mijn rug. Natuurlijk heb ik het wel gezien maar wanneer moet ik nou werken. Dus heb ik het genegeerd en de rug toe gekeerd, maar hoewel het me niks lijkt, het zou wel de oplossing zijn. Ik hou niet zo van mensen, helemaal niet van dronken mensen, maar ja, ik kan het toch in ieder geval proberen.
Twee
Voorzichtig duw ik de deur van Cafetaria de Snoek open. Ik had een tijdje staan aarzelen bij het bordje buiten maar had mezelf inmiddels zo ver gekregen. Nu ik binnen sta twijfel ik echter al weer. ‘‘Goedenmiddag, neem plaats, dan kom ik zo je bestelling opnemen’’, verwelkomt een vrouw van gemiddelde leeftijd me. Ze doet me denken aan iemand, maar ik kan me zo niet bedenken aan wie dus loop ik maar naar een van de dichtsbijstaande tafeltjes. Een tijdje lang bekijk ik de handelingen die de vrouw maakt als ze plots voor me staat. ‘‘Zo, wat mag het zijn?’’, vraagt de vrouw, en ze lacht vriendelijk. ‘‘Ehm-’’, ik haper even maar weet dan toch mijn woorden naar buiten te brengen. ‘‘Ik kom eigenlijk voor het bijbaantje…’’ De vrouw legt gelijk haar blok en pen op tafel. ‘‘Ah, had je interesse?’’ ‘‘We zoeken nog steeds dringend hulp namelijk.’’ Ik knik. Wat heb ik er toch een hekel aan dat ik soms zo kon dicht klappen. Op school heb ik er nooit problemen mee. De drukste ben ik niet, maar ik maak wel regelmatig een praatje met iedereen. Verder heb ik echter weinig behoefte aan gezelschap, en zogenaamde vrienden of kennissen, vandaar dat ik iedereen eigenlijk ook altijd zo veel mogelijk afstoot. Praten met onbekenden was op die manier een obstakel voor me geworden, het geeft me een vreemd gevoel. Even sta ik op het punt om op te staan en weg te gaan maar ik weet dat ik het móet doen. ‘‘Ja, eigenlijk wel,’’ zeg ik dan maar vlug, als ik zie hoe de vrouw me nog steeds afwachtend aan zit te staren. Mezelf kennende zal de knik wel weinig overtuigend zijn geweest. Enthousiast neemt de vrouw me me mee naar haar kantoortje. Een kantoortje kun je het eigenlijk niet noemen, ik moet plaatsnemen op een leeg krat bier maar ach, het is ook een cafetaria. Ze stelt me wat standaard vragen. Tenminste, als ik wel eens hoor over sollicitaties zijn het altijd dit soort vragen. Waarom wil je de baan? Wat verwacht je er van, heb je al eeder ergens gewerkt enzovoort. Uiteindelijk staat ze op. Haar vriendelijke glimlach is inmiddels veranderd in een wat ijzige glimlach, en dat verontrust me. Ik ben dan ook opgelucht als ze haar hand uit steekt. Snel geef ik haar een hand terug. ‘Je hoort nog van ons, je kan gaan.’ Zo vlug als ik kan loop ik het Cafetaria uit. Pfff. Ik mocht dan wel achttien wezen maar soms voelde ik me echt nog een meisje van dertien.
Voor het geval dat Annie, want zo heette de vrouw van het cafetaria, nog van gedachten veranderd besluit ik mezelf maar op wat lekkers te trakteren. Ik loop naar een kraampje verderop en bestel een warme chocolade melk. Misschien had ik deze bij het cafetaria moeten bestellen in plaats van bij de concurrent maar ach, ik werk er nog niet. Ik pak mijn chocolade melk over van de man achter de toonbank en ga dan op een muurtje in het park zitten.
Het is een koude dag maar toch is het vrij druk in het park. Ik zie een paar jongens van mijn school bij de halfpipe staan, skaten. Ik vraag me af of ik het nog kan. Vroeger skate ik altijd. Op skeelers dan. Ik racete de straten door met als gevolg redelijk vaak open knieën omdat ik weer eens niet op tijd had kunnen remmen. Ik schrik op uit mijn gedachten als ik opeens een hand op mijn schouder voel.
‘‘Hé Juul, ik zei al een paar keer wat tegen je.’’ Het lachende gezicht van Casper verschijnt voor het mijne. Hij trekt zijn hand terug en komt dan naast me zitten. ‘‘Heb je het niet koud?’’ Ondanks dat Casper zijn broek vol met scheuren van het skaten zit en hij enkel een t-shirt draagt schud hij zijn hoofd. ‘‘Skaters zijn bikkels.’’ Ik lach. Ik mag Casper graag maar houd me altijd wat afzijdig. Gehecht mag ik namelijk niet aan hem raken. ‘‘En denk je dat ik dat niet weet? Je zit naast een skatester hé.’’ Verbaasd kijkt Casper me aan. ‘‘Ga weg,’’ en hij lacht, ‘‘Jij?!’’ Even weet ik niet wat ik van zijn reactie moet denken. Had hij dit vervelend bedoeld? Of was het maar een grapje geweest. Maar als ik zijn uitdagende gezicht zie weet ik genoeg. ‘‘Zeker! Maar op skates helaas,’’ antwoord ik, als ik zie dat hij zijn skateboard voor me zet. ‘‘Hmmm, kom maar eens mee!’’
Ik heb geen keuze, er is geen tijd voor aarzeling, voor ik het weet heeft Casper me opgetild en over zijn schouder getild. Ik voel zijn spieren samen knijpen als hij vrolijk met mij over zijn schouder richting zijn vrienden rent. ‘‘Zo jongens, deze mevrouw is op zoek naar een stel skates…’’ Meteen begint een jongen met lang blond krullend haar in zijn tas te graaien. Het duurt even maar dan haalt hij er een paar skates uit. Wat versleten weliswaar, maar dat was misschien maar beter ook. Hoelang was het tenslotte geleden dat ik geskate had. Een val meer of minder zou met zulke skates tenminste niet uitmaken. ‘‘Dankje, euh…’’ ‘‘Valentijn,’’ vult de jongen me aan, en hij overhandigt me zijn skates. Ik trek ze aan en kom voorzichtig overeind. Meteen voel ik me weer klein. Wauw. Waarom was ik hier ooit mee gestopt, het voelde heerlijk. Met grote slagen rijd ik rondjes om het groepje jongens heen en stop dan weer naar Casper. ‘‘Zo mevrouw de skatester, dit was natuurlijk maar een warming-up hé,’’ zegt hij, en met zijn hoofd knikt hij richting de halfpipe. Ik grijns maar voel een schot van paniek door me heen gaan. Wat moest ik op zo’n ding. Ik was er nog nooit op geweest, maar ik had m’n mond natuurlijk weer open moeten trekken. Ik had natuurlijk niet gezegd dat ik vroeger skate op de halfpipe, maar een skatester zou dit toch ook moeten kunnen? Ik pak Casper zijn hand aan en laat me voorzichtig de halfpipe op dirigeren.