Onze liefde was zo mooi begonnen. We waren jong, verliefd, hoopvol. Tranen van geluk stroomden nog net niet over mijn wangen toen hij me zijn gevoelens verklaarde, meteen was ik in zijn armen verdwenen. Hij had zijn vingers over mijn zwarte lokken laten strijken, ik had de gelukkige glimlach in zijn stem gehoord toen hij herhaalde dat hij van me hield.
Bewondering had op zijn gezicht gelegen als hij naar me keek, waardoor ik me het mooiste meisje op de wereld kon voelen. Enkel door de glinstering in zijn grijsblauwe ogen. De zachtheid van zijn vingers over mijn rug zorgde ervoor dat mijn mondhoeken omhoog krulden tot een oneindige glimlach. Hij kon me laten stralen, ervoor zorgen dat ik alles vergat. Wanneer ik me vanbinnen gesloopt voelde, liet ik mijn hoofd op zijn schouder rusten. En alsof mijn problemen dan bij hem bleven, voelde ik me weer goed. Zijn lippen op mijn voorhoofd, zijn lippen op de mijne.
Mijn handen die over zijn borst dwaalden, en de trots die ik bij hem ontdekte als we over de straat liepen. De arm die hij om mijn schouders had gelegd, de lichte kusjes die hij soms speels op mijn wang plaatste.
Natuurlijk was ik naïf, en natuurlijk zag ik alleen het goede van John. De roze bril die ik droeg week niet, en zo zag ik die jongen. Roze, positief, geweldig. Ik haatte jaloezie, en dat was nou juist een zwak punt bij hem. Ik hoefde niet veel te doen om zijn anders zo prachtige ogen geërgerd in mijn rug te hoeven laten voelen, zijn vingers die zich bezitterig om mijn pols krulden.
Ik zag het als een teken van liefde, een manier van hem om te laten zien wat ik voor hem betekende. Wie ik was, ik was zijn meisje. En dat zou ik blijven, voor altijd.
De eerste keer dat het gebeurde had ik het ook zo gezien. Het was even verkeerd gegaan, dat kon niet anders. John was perfect, het was degene waarmee ik de rest van mijn leven zou doorbrengen.
Dus die avond dat ik met een jongen had staan praten die ik van de basisschool kende, was gewoon een foutje. John had het niet zo gemeend, hij had me niet aan mijn arm naar huis willen sleuren. Het was niet zijn bedoeling geweest dat zijn vingers als blauwe inkt op mijn huid stonden toen hij me naar binnen duwde.
Hij wou niet dat het zo ging, hij voelde zich schuldig toen ik de volgende dag niet rechtop kon zitten. Hij had me met een zachte, troostende stem in bad gedaan, waardoor ik uitzicht had op de donkere plekken die op mijn lichaam waren verschenen. De pijn was blijven hangen, maar de herinnering had ik weg gedaan, zo simpel was het. Ergens ver weg in mijn hoofd achtergelaten, of misschien was het gewoon meteen weg gegaan. Ik hoefde er niet meer aan te denken, het was een foutje.
‘Het spijt me, zó erg. Je weet toch dat ik van je hou?’ had zijn stem door de badkamer geklonken, waarna ik mijn ogen had losgescheurd van de wond op mijn been die weer was gaan bloeden. Het rode vocht kronkelde door het zuivere kraanwater, en danste sierlijk heen en weer.
Mijn natte hand had ik op zijn wang gelegd, waardoor de druppels naar beneden vielen. ‘Natuurlijk, lieverd,’ fluisterde ik, hoe kon ik nee zeggen tegen hem? Opluchting verscheen in zijn ogen, en hij had zijn lippen op de mijne geduwd. Net zoals toen we jonger waren, dezelfde soort kus.
‘Ik hou van je,’ had ik nog gemurmeld vlak nadat hij zijn gezicht weer terug had getrokken. Een glimlach was op zijn gezicht verschenen, en hij trok zijn shirt over zijn hoofd. Mijn lichaam had geprotesteerd toen hij ook in het bad was gaan liggen, maar mijn hart lag open voor hem.
En zo ging het al drie jaar. Soms deed ik iets fout, waarvan ik achteraf heel goed wist dat het aan mij lag. Dan kon John zich niet inhouden, maar ik had geleerd me in te houden. Mijn ijzige gegil klonk niet meer door het huis, en ik deed geen pogingen meer om mezelf te beschermen. Dat maakte het alleen maar erger.
Meestal sliep ik daarna op de bank, aangezien hij soms boos op me werd als ik naast hem ging liggen. Eén keer had ik dat gedaan. Ik had de deken weg geslagen, en was op het matras geschoven. De pijn in mijn spieren, huid, vlees en botten negerend had ik mijn hand over zijn been laten gaan, en een kusje in zijn hals geplaatst. Met een ruw gebaar duwde hij me daarna van het bed, waardoor het harde hout voor een extra blauwe plek had gezorgd.
Maar het maakte niet uit, zolang hij maar van me hield. En ik wist dat hij dat deed, ik zag het aan hoe hij naar me keek. Nog altijd, net zoals vroeger. Hoe hij zijn vingers door de mijne krulde, aan de manier waarop we vreeën. Hoe hij glimlachte als ik mijn hand door zijn warrige, blonde haar liet gaan. Nog altijd wist ik het zeker, ik was voor altijd van hem. Nooit zouden we uit elkaar gaan, en zou ik iemand anders lippen beroeren. Geen andere mannenhanden zouden op ontdekking uitgaan over mijn lichaam, zouden de vormingen van mijn heupen volgen, de gevoelige huid van mijn borsten strelen.
Er was niemand die het gevoel bij me kon oproepen, niemand behalve John. Het heerlijke gevoel dat ik gewenst was, dat ik nodig was.
‘Ik heb je nodig, Layla,’ had hij een keer gefluisterd, terwijl hij zijn lippen zacht op een blauwe plek had gedrukt. Mijn lichaam was ontsierd door de plekken, maar ik voelde zijn liefde eruit vloeien. ‘Ik wil niet dat je naar een ander gaat, daar ben ik zo bang voor,’ klonk zijn schorre stem, en ik had zijn hoofd tegen mijn borst getrokken.
‘Dat gebeurt niet, echt nooit. We zijn voor elkaar gemaakt.’
Rustig zat ik op de bank, mijn ogen gleden over de foto’s die aan de muur hingen. Opeens gooide John de deur open, en ik veerde omhoog. ‘John,’ verzuchtte ik met een glimlach, ik voelde mijn hart opspringen toen ik hem zag.
Een halve grimas verscheen op zijn gezicht, en hij wierp de deur terug in het slot. ‘Je hebt me teleurgesteld,’ gromde hij, en ik ging langzaam en behoedzaam staan. Bang voor de pijn was ik niet, enkel voor de zijne.
‘Je hebt met Laurentien gezoend, die, die…’ snoof hij, zoals vaker als hij in zo’n staat was kwam hij niet uit zijn woorden. Geruststellend sloot ik hem in mijn armen, zoende hem. Hij duwde me weg.
‘Nee, echt niet. Waar haal je dat vandaan?’ vroeg ik, en toverde een moedige glimlach tevoorschijn. Er kwam geen geluid van mijn kant toen hij me tegen de grond duwde, mijn hoofd knalde tegen het hout.
‘Ik wist het, je laat me alleen,’ snikte hij, ik zag zijn woede verzonken in tranen. Protesten jammerend duwde ik mezelf omhoog, en keek naar zijn ogen. Ik wou hem geen pijn doen.
Automatisch kromp ik in elkaar toen hij me een schop tegen mijn ribben gaf, ik hoorde het subtiele gekraak. Mijn vingers sloten zich er omheen.
Het duurde niet lang, aangezien hij daarna al naar de keuken liep. Voorzichtig trok ik mijn shirt omhoog, en keek naar de plek. Tussen de oude blauwe plekken verscheen hij, en ik raakte hem voorzichtig aan.
‘Ik hou van je,’ fluisterde ik.