"Ik weet wel wat jij wilt," zei de zeeheks. "Het is dom van je, maar je krijgt wel je zin, want het zal je in het ongeluk storten, mijn mooie prinsesje. Je wilt graag van je vissenstaart af en in plaats daarvan twee stompjes hebben om op te lopen, net als de mensen, zodat de jonge prins verliefd op je wordt en je hem kunt krijgen en een onsterfelijke ziel." De heks lachte daar zo hard en zo akelig bij dat de pad en de adders op de grond vielen, waar ze verder spartelden. "Je bent net op tijd," zei de heks. "Morgen als de zon opgaat, had ik je niet meer kunnen helpen; pas weer als er een jaar voorbij was. Ik zal een drankje voor je maken. Daarmee moet je, vóór de zon opgaat, aan land zwemmen en het op het strand opdrinken. Dan gaat je staart splijten en inkrimpen tot wat de mensen mooie benen noemen, maar het doet wel pijn, het is net of er een scherp zwaard door je been gaat. Alle mensen die je zien zullen zeggen dat je het mooiste mensenkind bent dat ze ooit hebben gezien. Je houdt je zwevende tred, geen danseres kan zo bewegen als jij, maar iedere stap die je zet, voelt aan alsof je op een scherp mes trapt. Wanneer je dat allemaal wilt verdragen, dan zal ik je helpen."
“Ja,” zei de kleine zeemeermin en ze dacht aan de prins en aan het hebben van een onsterfelijke ziel. “Maar onthoud goed,” zei de heks. "Als je eenmaal een menselijke gedaante hebt aangenomen, kun je nooit meer een zeemeermin worden. Je kunt nooit meer naar je zusjes en naar het paleis van je vader onder water gaan, en als je de liefde van de prins niet wint, zodat hij voor jou zijn vader en moeder vergeet, zodat hij met al zijn gedachten bij jou is, en de priester jullie handen in elkaar laat leggen, zodat jullie man en vrouw worden, dan krijg je geen onsterfelijke ziel. De ochtend nadat hij met een ander is getrouwd, moet je hart breken en word jij schuim op het water.
“Ik wil het,” zei de kleine zeemeermin en ze was lijkbleek. “Maar mij moet je ook betalen,” zei de heks, “en ik eis niet weinig. Je hebt de mooiste stem van iedereen op de bodem van de zee; je denkt zeker dat je hem daarmee kunt betoveren, maar die stem moet je mij geven. Het beste wat je hebt, wil ik in ruil voor mijn kostelijke drankje. Mijn eigen bloed moet ik er in doen, zodat het drankje zo scherp wordt als een tweesnijdend zwaard!”
“Maar als je mijn stem afneemt,” vroeg de kleine zeemeermin, “wat houd ik dan nog over?”
“Je beeldige figuurtje,” zei de heks, “je zwevende tred en je sprekende ogen, daar kun je een mensenhart wel mee bekoren. Nou, komt er nog wat van? Steek je tongetje maar uit, dan snijd ik het eraf als betaling, en krijg jij het krachtige drankje.”
“Zo zij het,” zei de kleine zeemeermin en de heks zette haar ketel op om het toverdrankje te koken. “Hygiëne is een schone zaak,” zei ze en ze schuurde de ketel met de adders die ze eerst tot een knoedeltje samenbond. Toen maakte ze een sneetje in haar borst en liet haar zwarte bloed erin druppelen. De damp vormde de wonderlijkste gestalten, je zou er bang van worden. Telkens stopte de heks nieuwe dingen in de ketel en toen het flink kookte, was het net alsof er tranen van een krokodil opstegen uit de ketel. Eindelijk was het drankje klaar, het leek op het zuiverste water. “Hier heb je het,” zei de heks en ze sneed de kleine zeemeermin haar tong af, zodat ze stom werd en niet meer kon zingen of praten. (…)
De ochtend na zijn bruiloft zou haar dood betekenen en haar in schuim op de zee veranderen. (…)
De kleine zeemeermin zag dat ze net zo’n lichaam had als zij, het kwam steeds meer uit het schuim omhoog. “Waar ben ik terechtgekomen?” vroeg ze, en haar stem klonk net als die van de andere wezens, zo ijl dat geen aardse muziek het zou kunnen weergeven.