Vallen en opstaan, misschien zijn dat wel de twee woorden die het best bij mijn leven passen. Soms voel ik me zo geweldig… Dan is de wereld zo mooi, zo perfect. Iedereen is vriendelijk, iedereen is mooi. Zelfs ik. De wereld lacht me dan gewoon toe, het geluk staat dan aan mijn kant. Op die momenten dans ik bijna door de straten heen, zing ik op de fiets. Kan ik met iedereen een babbeltje maken, kan ik mezelf zijn zonder met hoeven schamen. Want dan maakt het met geen fuck uit wat mensen over me denken.
Het leukste aan dit alles is dat mensen dan nooit denken dat ik op moet flikkeren, of dat ik stom ben. Ze doen vrolijk toe, praten terug. Soms kan ik uren praten met een wildvreemde, zonder zijn naam te weten. Dan weet ik wel wat hij allemaal doet, zijn baan of zijn opleiding, zijn thuissituatie, zijn hobbies… Soms zelfs hoe zijn eerste huisdier heette.
Maar er is een keerzijde aan dit geluk. Er zijn dagen, soms weken achtereen, dat ik me gewoon in één woord kut voel. Dan ben ik gevallen en soms kan ik niet meer in mijn eentje overeind komen. Dan heb ik hulp nodig. Helaas ben ik zo eigenwijs om geen hulp te vragen, want de stoere ik denkt dat ze alles wel alleen kan. Dat is niet zo. Niemand kan alles alleen. En zolang ik mezelf groot probeer te houden, weiger hulp te vragen, voel ik me kut.
De wereld is dat niet meer mooi, maar juist vreselijk. Mensen zijn niet meer vriendelijk, maar juist hatelijk. Met hangende schouders sjok ik door de straten heen, kijkend naar mijn voeten. Als ik al naar buiten wil. Het is dan erg stil, aangezien ik met niemand praat en niemand met mij wilt praten. Zeg nou eerlijk, zou jij met iemand praten die er uit ziet alsof ze liever dood is dan levend? Waarschijnlijk niet, aangezien je dan niet op een leuk gesprek kunt rekenen.
En toch sta ik iedere keer weer op. Toch weet ik mezelf weer omhoog te duwen en de wereld van zijn mooie kant te zien. Het is iets om trots op te zijn, het geeft aan dat ik sterk ben. Het geeft aan dat ik door blijf vechten, zelfs al zie ik niet meer in waarom ik nog zou vechten. Natuurlijk heb ik het wel eens opgegeven, maar ik ben nog nooit de hoop zo ver verloren om te sterven. Mijn pogingen waren maar half, telden eigenlijk niet. Nu ik er zo over nadenk waren het meer angstkreten, kreten om hulp.
Ik sta hier nog, ik adem nog. Daar ben ik trots op.