Hoi, dit is een eh, verhaal, door
mij, thesoundoflife - Thijs
en Utomjording - Sophie.
Sophie
[b]Een klik en een zoem. Ze pakte de foto en waaide hem een beetje heen en weer. Links en rechts passeerden mensen, maar daar had ze geen aandacht voor. Recht voor haar stond de Eiffeltoren, maar daar had ze haar interesse ook al lang in verloren. Wat haar meer interesseerde waren de duizenden mensen die er elke dag heen gingen. En dan vooral de mensen die ze net had gefotografeerd. Ze zag de foto al komen. Vage schaduwen werden steeds duidelijker tot ze een stuk of honderd mensen zag staan. Ze deed de foto in het borstzakje van haar jurkje en keek om zich heen. Ze vond het altijd leuk om te voorspellen wie ze uiteindelijk zou uitkiezen. Dat meisje met het blauwe haar zou het niet worden. Veel te opvallend en te voorspelbaar.
Die jongen die stilletjes achter een groepje mensen – waarschijnlijk zijn familie – aan liep, kwam meer in de buurt.
Ze kwam thuis en Cato zat al op haar te wachten. ‘Mamma!’ Riep het kleine blonde meisje en rende met wijde armpjes op haar af. Ze tilde Cato op en zwaaide haar in de rondte. Het meisje kirde van plezier. Voor ze haar weer op de grond zette plantte ze een zoentje op haar hoofd. Ze voelde zich intens gelukkig.
Sinds ze het meisje twee weken geleden had uitgeknipt en in haar boekje geplakt was ze bij haar gebleven. Dat was bijzonder want niemand bleef langer dan twee, hooguit drie dagen. Ze gooide haar sleutels op een kastje en ging aan haar bureau zitten. Ze pakte de foto uit haar borstzakje en bestudeerde hem. Ze bekeek elk gezicht wat afgebeeld stond en wachtte op het moment tot dat gevoel binnen stroomde.
[/b]
Thijs
[b]Daar stond ze, met haar bruine ogen en bruine haar. Ze was klein, tenger en had grappige sproeten. Ze was perfect. Ik sloot mijn ogen en dacht aan hoe zij zou passen binnen alles. Ja, ze was perfect. Nog een laatste blik voordat ze zich om draaide en ze alleen nog bestond in mijn herinnering. En daar zou ze ook voor altijd blijven. Ik deed mijn ogen weer open en werd omringd door mensen. Wanneer ik iemand zag zoals zij leek ze ook de enige die er stond. Nu was het weer vol met mensen die niet bezienswaardig waren. Ik stond op en liep naar mijn plekje, waar ik rustig kon nadenken over haar. Ik ging zitten en sloot mijn ogen weer.
Ik liep met haar aan mijn zijde door het dorp, ik liet haar alles zien. Prachtig leek ze het te vinden. Dat was het ook, daar moest ik haar gelijk in geven. We gingen op een heuveltje zitten roken. We praatten over van alles en nog wat. We zagen de zon onder gaan en ik liep met haar mee naar huis. Morgen moest ze werken, maar woensdag zou ze me weer zien. Ik liep naar huis en ging op bed zitten.
Ik werd uit mijn gedachten opgeschrokken door een luid gelach. Ik voelde me betrapt en bekeken, ook al was er niemand te zien. Ik stond op en liep weg, naar huis. Bij elke stap die ik zette gonsde ze door mijn hoofd. Isabelle. Isabelle, die naam leek bij haar te passen.
Ik keek voor me uit, mijn ogen staarden de leegte in. Maar leeg in mijn hoofd was het totaal niet. Ik hoorde meteen mijn moeders stem in mijn hoofd. Starende ogen zijn verliefd. Kon je verliefd zijn op een persoon die eigenlijk niet in je leven was en daar ook nooit was geweest? Ik zuchtte en knipperde met mijn ogen, zodat mijn ogen de leegte niet meer in staarden en ik bewust werd van mijn omgeving. Ik was thuis, in mijn eigen huisje die ik een jaar geleden had gekocht. Een huisje aan een gracht in Utrecht. Hoe ik thuis was gekomen en wat ik allemaal had gedaan waren mijn gedachten niet binnengedrongen. Daar was simpelweg geen plaats voor. Mijn gedachten waren vol, er was geen plekje meer vrij. Onbelangrijke dingen wiste ik meteen, terwijl de belangrijke dingen er voor altijd bleven. [/b]
[fgcolor=#2F333B]Everybody has a secret world inside of them. All of the people of the world, I mean everybody.
No matter how dull and boring they are on the outside, inside them they’ve all got unimaginable, magnificent, wonderful, stupid, amazing worlds.
Not just one world. Hundreds of them. Thousands maybe.”
— Neil Gaiman[/fgcolor]