Haai, hier het beloofde stuk! Niet heel lang, maar er ligt nog een stukje op jullie te wacht vanavond 
Veel leesplezier! 
Een van de jongeren die ik net had gezien vanuit de auto stond voor me. Het was de jongen met felgroene ogen. Hij had mijn tas in zijn hand. Ik voelde de roodheid van mijn gezicht opkomen.
‘Ehh, ja, eigenlijk wel ja!’ Zei ik onhandig terug.
Nu hij zo dicht bij me stond bleek hij nog veel mooier dan ik al dacht. Zijn donkere haar zat wild, maar het stond hem goed. Zijn ogen waren felgroen. Prachtig. Zoiets had ik nog nooit gezien. Hij was lang en best wel gespierd. Wauw. Waarom praatte deze jongen tegen me?
‘We hebben jouw hulp in elk geval niet nodig.’ Zei mijn broer opeens out of the blue met een bijna sissende stem… Waarom deed hij zo kil? Deze mysterieuze jongen wilde toch alleen maar helpen?
‘Yara, ga maar even weg, hier heb jij niks mee te maken.’ Zei de jongen met de bijzondere ogen.
Hoe wist deze jongen mijn naam? Ook al vond ik dit maar een rare situatie, als automatische reactie deed ik toch maar wat hij zei. Ik liep naar mijn vader toe om hem te helpen.
‘Pap, kan ik helpen?’
‘Waar is je broer, ik heb een sterker iemand nodig voor deze dozen.’
Fijn, feminisme op zijn best. Not.
‘Uhhm, tja, hij is even bezig geloof ik.’ Gaf ik teleurgesteld als antwoord.
Mijn vader ging door met naar dozen kijken alsof ze dan vanzelf zouden gaan bewegen, dus ik liep maar terug naar Luke en de jongen. Maar toen ik daar aankwam, zag ik dat mijn broer al weg was, alleen de jongen die ik tot nu toe nog geen naam kon geven was er nog.
‘Zal ik je voorstellen aan mijn vrienden?’ Vroeg de jongen terwijl hij een beetje speels naar me keek met een scheef gehouden hoofd.
‘Maar…’ Zei ik, ook al wist ik dat ik geen weerstand kon bieden tegen zo’n mooie jongen met zulke lieve ogen.
De jongen onderbrak me.
‘Kom nou maar gewoon.’ Zei hij pruilend.
Ik volgde hem ter antwoord.
‘Mijn naam is trouwens Deavon.’ Sprak de jongen met zijn betoverende stem.
‘Oké, maar hoe wist je mijn naam?’
Hij negeerde de vraag en liep gewoon door.
Half rennend, kon ik hem net aan bijhouden.
We kwamen aan bij het groepje.
Deavon keek hoopvol naar me.
‘Dit is Grace.’
Hij wees naar een meisje met felrode ogen. Haar blonde krullende haren dansten een beetje in de wind. Maar ondanks de wind, zat het perfect.
‘Hee!’ Zei het meisje enthousiast tegen me.
‘Ik… Uhh ben Yara.’ Bracht ik stotterend uit. Verbijsterd van haar schoonheid.
‘Dit is Caleb.’ Zei Deavon gauw omdat hij geen zin had om op Grace en mijn gesprekje te wachten.
‘Hee, nieuw toch?’ Vroeg de jongen die blijkbaar Caleb heette.
‘Ja, dat klopt.’ Zei ik tegen de jongen.
De lange, brede jongen met bruin haar en felblauwe ogen stond op om me een hand te geven.
‘Bevalt het al een beetje hier?’ Vroeg de jongen, maar ik had geen tijd om te antwoorden.
Alweer had Deavon geen geduld.
‘Dit is Irena.’
‘Ja, het boeit me niet.’ Zei het meisje met felgele ogen en prachtig zwart krullend haar. Ze beet een klein stukje van haar net gelakte nagel af.
‘Trek je maar niet zo veel van haar aan, niks boeit haar.’ Probeerde Deavon me te sussen.
Het meisje ging ongestoord verder met haar nagels bijten.
‘En tot slot, dit is Jaiden.’ Zei Deavon toen ik geen reactie gaf.
Ik bedacht me dat Jaiden en Irena wat met elkaar zouden moeten hebben, aangezien ze zijn hand vastpakte terwijl hij opstond. Ze leek hem tegen te proberen te houden.
‘Hee.’ Zei de jongen nadat hij zich los had gerukt van Irena’s greep.
Deze jongen had oranje ogen. Prachtig bij zijn donkerblonde haar.
'Leuk jullie allemaal te leren kennen, maar ik moet toch echt helpen thuis.’ Zei ik met een verdrietig gevoel.
‘Dag!’ Riep Grace vrolijk.
We namen afscheid van elkaar en ik wilde terug lopen naar de andere kant van de straat. Naar mijn nieuwe huis.
‘Wacht ik loop wel even mee.’ Zei Deavon toen ik al bijna weg was.
‘Het is 5 huizen verderop joh, ik kom er echt wel!’ Zei ik, stiekem toch hopend dat hij met me mee zou lopen.
Eigenwijs dat hij bleek te zijn, liep hij zonder wat te zeggen alsnog mee.
Aangekomen bij mijn huis, pakte hij mijn arm stevig vast met zijn koude vingers. Ze leken wel gemaakt te zijn van zachte sneeuw.
‘Au.’ Zei ik zacht, als reactie op de pijn in mijn arm.
‘Het spijt me, doe ik je pijn?’ Zei Deavon met grote, bezorgde ogen. Hij deinsde een stukje achteruit.
‘Nee hoor, het valt wel mee.’ Zei ik maar, ookal was het een leugen. Alles om te zorgen dat Deavon zich minder slecht zou voelen over het ongelukje.
‘Ik… Ik moet gaan. Het spijt me.’ Zo snel als hij dit zei, zo snel was hij vertrokken.