Heeii,
Ik heb een one-shot geschreven =)
Kritiek is welkom!
WAARSCHUWING : MENSEN DIE BANG ZIJN VOOR CLOWNS MOETEN DIT NIET LEZEN.
Met een vreemd gevoel sta ik op de verlaten plek.
Ooit moet het hier leuk zijn geweest, gezellig… Nu is het spookachtig.
Ik dacht dat deze kermis een aantal jaar geleden failliet is gegaan. Toch zijn hier pasgeleden mensen geweest. Dat merk je aan de verse voetafdrukken in de modder.
Het lijkt net of ik de kermismuziek van vroeger kan horen. Het duurt een paar minuten voordat ik me realiseer dat ik ook echt muziek hoor. Zachtjes op de achtergrond, net zo zacht als de wind.
Een oude herinnering schiet me te binnen. Ik moet zo’n jaar of drie zijn geweest, toen stond ik ook hier. Ik zat op mijn vaders schouders, te kijken naar het plezier en de gezelligheid. Het contrast met nu kan bijna niet groter zijn.
Vreemd genoeg is mijn vader de reden dat ik hier weer ben. Die herinnering… Het was de laatste dag dat ik bij hem was.
Mijn vader zette me op de grond, en ik rende naar mijn moeder. Toen ik terug kwam was hij weg. We hebben hem nooit meer terug gezien.
Het verdriet dat ik heb meegemaakt is onbeschrijfelijk. Jaren lang heb ik om hem gerouwd. Terwijl mijn moeder zich stortte in haar werk.
We hebben politieonderzoek laten doen. Maar na één jaar zeiden ze dat hij waarschijnlijk vrijwillig is weg gegaan.
Als de kerktoren twaalf uur slaat wil ik weer terug naar huis gaan. Het is vast een flauwe grap. Alhoewel… die brief leek zo echt. Waarom zou ik anders op mijn achttiende verjaardag een brief krijgen? Een brief van mijn vader. Hij hoort hier nu ook te zijn, hier op deze plek. Dat stond in die brief.
Ik schrik op van een ijzige gil. Dat geluid gaat door merg en been. Ik zet het op het rennen. Ik ren niet weg van het geluid, ik ga er juist naartoe.
Vroeger was ik nooit bang. Nooit ben ik bang geweest met speurtochten in het donker.
Terwijl mijn vriendinnetjes kippenvel hadden liep ik zingend de opdrachten te doen. Misschien is er iemand in nood.
Ik ren zo hard als ik kan. Ik wist niet eens dat ik zó hard kon rennen.
Wat waarschijnlijk vroeger het spiegeldoolhof was is nu veranderd in een doolhof vol met scherven. Mijn zaklamp geeft maar een zwak lichtje. Gelukkig maar, ik wil niet weten welk ongedierte hier allemaal verstopt zit.
‘Ik wist wel dat je zou komen’. Hoor ik een hese stem zeggen.
Van schrik draai ik me om. Het is te donker om te zien wie het is. Ik zie een silhouet van een kleine man. Mijn vader was ook niet zo groot…
‘Papa?’ vraag ik met trillende stem.
Ik hoor hem zachtjes lachen. Zo een minachtend lachje, het maakt me bang.
‘Je vader is dood, prinsesje’.
Ik geloof het niet. Ik wil het niet geloven. Misschien heb ik het altijd wel geweten, maar zolang ik het niet heb gezien geloof ik het niet. Ik walg ervan hoe hij me prinsesje noemt. Ik was papa zijn prinsesje, niet die van hem. Die muziek begint me nu te irriteren. Het is typische kermismuziek, maar het komt dreigend over.
Eindelijk krijg ik het licht fel genoeg om op hem te schijnen. Ik gil van schrik als ik zie dat de man een clownsmasker draagt. Nu weet ik nog niet wie het is.
Dreigend zet hij een paar stappen vooruit. Ik ben omringd door honderd spiegelbeelden van ons samen.
‘Nu ga jij dood, net zoals je vader is overleden.’ Zegt hij dreigend.
Gillend ren ik weg. Het is moeilijk om de weg te vinden tussen al die spiegels. Maar gelukkig ren ik in één keer goed.
‘Niet zo snel jij’.
Ik weet niet hoe hij dat gedaan heeft, maar opeens staat hij voor me.
Het laatste wat ik zie is zijn pistool, Dan word het zwart voor me ogen.
‘Wakker worden schat’.
Kreunend doe ik mijn ogen open. Vol verbazing kijk ik rond. Ik lig gewoon in mijn eigen bed.
Mijn moeder doet de gordijnen open. ‘Er is hier iemand voor je’.
Bang wil ik in de dekens kruipen. Het beeld van gisteravond komt weer in me op. Was het dan allemaal een droom? Die brief ook?
Zo snel als ik kan kleed ik me aan. Ik vlieg bijna de trap af.
Als ik zie wie er staat sta ik met een schok stil. Mijn vader.
‘Prinsesje’ lacht mijn vader moeilijk. Hij wil opstaan om me een knuffel te geven, maar ik deins achteruit.
‘Wat doe jij hier? Sis ik. ‘Al die jaren heb je me in de steek gelaten. En opeen sta je voor me neus? Rot op man’.
Mijn moeder, die de kamer binnen komt lopen, hoort mijn laatste woorden.
‘Ga is eerst maar douchen, dan legt je vader straks alles uit’.
Kwaad loop ik naar boven. Niet dat ik ga douchen. Ik ga naar de studeerkamer. Vroeger was het van mijn vader. Ik zit hier altijd om na te denken.
Huilend ga ik op de vensterbank zitten. In huis is het doodstil. Rustig luister in naar mijn ademhaling als ik een geluidje hoor. Uit gewoonte pak ik mijn mobiel, maar die staat uit.
Stil blijf ik luisteren naar het liedje, totdat ik het herken. Het is de muziek van de kermis.
Angstig loop ik naar de richting waar het geluid uit komt.
Opeens zie ik een jas over een stoel hangen. Met mijn handen voel ik in de zakken. Als de jas op de grond valt, valt mijn oog op iets anders.
Het clownsmasker.