Prologue:
‘Berdan, kun je die tafel nog even goed schoon poetsen? Ik wil onze zaak wel schoon aan Féline en Daniël geven.’
Ik glimlachte naar hem, en hij knikte. Ik liet mijn zaak over aan mijn lieve dochter Féline en haar verloofde. Berdan en ik, ondertussen alweer over de zestig, waren te oud en wilden genieten van ons pensioen. Toen we beiden achtien waren, hebben we Shardan geopend in het altijd levendige Bergen op Zoom. Een pracht plek, en de zaak liep altijd goed. We verkochten koffie, muffins, donuts, bagels en dat soort etenswaren. Ook kon je hele lunches bij ons afhalen, vers uit de keuken. Ja we hebben prima jaren gehad, en dit was ons laatste dagje. Nou ja, laatste, natuurlijk houd ik een oogje in het zeil. Een eigen zaakje runnen, wordt op een gegeven moment toch wel een soort kind.
Het was nu bijna vijf uur, dus nog een uurtje en mijn officiële, betaalde werk uren zaten erop. Klanten verwachtte ik niet meer, dus poetsten we de tafeltjes alvast en gingen met een natte doek langs de toonbank. Toch kwam er nog een man binnen. Vaag herkende ik hem uit het verleden, een forse neus, en grote, lieve blauwe ogen. ‘Rutger’ schoot er door mijn hoofd. Ik wuifde de gedachte weg, wat moest Rutger hier doen dan.
‘Ik bedien hem wel.’
En ik knipoogde naar mijn echtgenoot.
‘Wat mag het wezen, meneer?’ De man bekeek de menukaart, wat ik trouwens echt een plaatje vond, prachtig gewoon. ‘Doet u mij maar een kopje koffie en een chocolade donut, Sharon.’ Ik keek de man aan en trok mijn wenkbrauw op. ‘Rutger?’ En de man knikte. ‘Aha.’ En ik knikte even kort. Wat een slechte herinneringen had ik aan die man zeg, maar ook mooie. Hele mooie.
Do or don’t?