Chapter 2
Burgemeester Danoor legde zijn glas koffie neer op tafel, maar net wat te hard. Het geluid galmde door heel het gebouw. Bengg! Maar hij leek het niet erg te vinden. Rijleveen, zijn dienaar, trok een misselijk gezocht. ‘Wat is er, meneer de burgemeester?’
‘Wat er is? Wat er is?!’ schreeuwde de burgemeester. Woedend stond hij op. ‘Zie je het dan niet?! De winter is al drie maanden voorbij!’
De dienaar begreep het nog steeds niet.
‘En het sneeuwt nog steeds!’
‘Dat kan toch, meneer de burgemeester? Ik bedoel…’
‘Nee, dat kan niet! Niet in Eori! Dit is al meer dan vijfhonderd jaar niet het geval geweest. Er is iets aan de hand, Rijleveen, en jij ziet het niet! Wat voor afschuwelijke dienaar heb ik ingehuurd? Je bent zo dom als een ezel!’
Rijleveen zuchtte. Nieuw was het voor hem niet om zo beledigd te worden, vooral door de burgemeester.
‘Breng me een nieuw glas koffie, Rijleveen, en snel.’ Burgemeester Danoor drukte zijn lege glas in de handen van zijn dienaar, die nog vriendelijk boog en daarna gehoorzamend zijn kantoortje verliet.
De burgemeester zakte onderuit op zijn stoel en tuurde door het raam naar buiten. De sneeuwvlokjes bleven naar beneden vallen, er kwam maar geen einde aan. Niemand wist waarom. Iedereen kwam klagen bij burgemeester Danoor. Hij was de burgemeester van Ziaka, de hoofdstad van Eori. Al jaren was er niemand die over Eori heerste en dus beschouwde iedereen Danoor als de machtigste man van Eori. Niet dat burgemeester Danoor dat erg vond. Hij streefde naar zijn macht, geld en overwinning - maar er was een groot probleem in heel het land. Het ergste was nog dat iedereen verwachtte dat burgemeester Danoor er wat aan kon doen! Hij zou wel willen…
De deur werd opengezwierd. In de deuropening stond dienaar Rijleveen.
‘Eerst kloppen, Rijleveen, dat je dat nog steeds niet weet…’
‘Wat u wilt, Hoogheid…’ mompelde Rijleveen en sloot de deur weer. Daarna werd er voorzichtig geklopt.
‘Binnen,’ bromde de burgemeester. De dienaar stak zijn hoofd om de deur.
‘Uw koffie, Uwe Hoogheid.’ Hij liep naar binnen en zette het op zijn bureautje. ‘Kan ik nog wat voor u doen?’ vroeg hij buigend.
‘Nee.’ De stem van de burgemeester klonk brullend. ‘Maak dat je wegkomt, Rijleveen, nietsnut!’
Binnen een paar seconden was zijn dienaar alweer verdwenen. Dit kon niet, dit kon écht niet, dacht meneer Danoor. Hoe kan ik er nou voor zorgen dat het sneeuwen stopt?
Hij nam een flinke slok van zijn koffie en toen ging de telefoon. Zuchtend sloeg hij zijn ogen ten hemel. Opnemen deed hij voorlopig niet. Hij zette het apparaat op wat verdere afstand. Na een tijdje ging hij weer. Danoor probeerde het te negeren door op te staan en naar het grote raam toe te lopen. Hij staarde naar het plein in de hoofdstad van Eori - een van de mooiste plekken van het land. Hoewel je er nu niets van kon zien vanwege de sneeuw!
Dat was hetgeen wat Danoor nog bozer maakte dan hij al was. Hij balde zijn vuisten en stootte het tegen de muur. Er kwamen schrammetjes op zijn knokkels, maar dat kon hem niets schelen. Hij keek recht in de spiegel. Danoor zag lijkwit, bijna net zo wit als de sneeuw.
‘Slecht geslapen, mijn lieveling?’ hoorde hij opeens. Wie durft mijn ochtend zo te verstoren? dacht Danoor, maar toen herkende hij de vrouwelijke stem met een Franse accent. Met een ruk draaide hij zich om. Daar stond Ala, de vrouw van de burgemeester, die zich in een ellenlange jurk had gewikkeld.
‘O, mijn darling,’ verzuchtte burgemeester Danoor en vloog in haar armen. ‘Ik ben zo bang!’
‘Waar ben je bang voor? Je bent de machtigste man van Eori en-’
'Dat is ‘m juist! De bewoners verwachten van alles van me, maar de vloek van de sneeuw kan ik niet verbreken…!’
‘Vloek?’ vroeg Ala, maar vlak voor haar man kon antwoorden, rinkelde er iets. Het galmde weeral door heel het gebouw. Danoor herkende het meteen, het was de ringtone van de telefoon, die hij nog steeds niet had opgenomen.
‘Excuseer me, mijn lieve Ala, maar ik moet deze opnemen…’ Danoor liet haar los en liep naar het toestel. Het klonk zo opdringerig dat hij zich gedwongen voelde om die op te nemen. Achter hem verliet Ala de kamer. De burgemeester hield de telefoon bij zijn oor.
‘Met meneer Jochem Dan-’
‘Ik weet dondergoed wie u bent, de burgemeester van Ziaka!’ klonk er aan de andere kant van de lijn.
‘En wie bent u?’ mompelde Danoor.
‘Uwe Hoogheid, bent u mij nu al vergeten?’
Toen herkende de burgemeester pas de stem. Het was van meneer Lerveen, de burgemeester van Leigh - een klein stadje in het zuidelijkste puntje van het land. ‘Ah, Lerveen, wat kan ik voor u doen?’
‘Het is verschrikkelijk wat er gebeurt, meneer Danoor, eh, ik bedoel, Hoogheid. Hier in Leigh gaat het er hard aan toe.’
‘Dus de sneeuw is óveral in het land?’ kreunde de burgemeester van Ziaka.
‘Ik vrees van wel, Hoogheid…’
‘Hou daar toch is mee op, Lerveen! Ik… ik bedoel… dat Hoogheid-gedoe. Iedereen doet het en jullie werken me op de zenuwen. Ik ben de koning van Eori niet…’
‘Maar u bent wel de machtigste man van heel Eori,’ protesteerde Lerveen.
‘Dat betekent niet dat jij het recht hebt om mij de hele tijd Hoogheid te noemen. Noem me gewoon Danoor, oké?’
‘Oké, Uwe Hoog- eh, ik bedoel, Danoor. Heel Eori is in rep en roer, moet u weten, Danoor.’
Danoor knikte langzaam, al wist hij dat Lerveen dat niet kon zien. Hij beet op zijn nagels. ‘Wat kunnen we er tegen doen?’
‘We kunnen best allemaal bijeenkomen om erover te vergaderen? Eh, alle burgemeesters, bedoel ik. In de hoofdstad.’
‘Afgesproken, in het gemeentehuis, Lerveen. Volgende week vrijdag, Lerveen.’
‘Dan zal ik tijd voor u vrijmaken. Ik breng de anderen wel op de hoogte.’
‘Goed.’ Na een korte afscheid, legde meneer de burgemeester het toestel weer op de haak. Vrijwel direct daarna staarde hij weer uit het raam. Vanaf daar kon hij het koninklijk paleis zien; het onbewoonde paleis. De laatste keer dat Eori een koninkrijk was en dat het paleis letterlijk was bewoond, was meer dan tientallen jaren geleden. Danoor zuchtte diep. De lagen sneeuw werden steeds hoger.
Waarom kon hij er niets tegen doen?