breuken uitleg? help alsjeblieft!

kan iemand mij uitleggen waarom bij een breuk 1/5 + 1/10e het antwoord 3/10e is? mijn lerares vertelt namelijk iets heel anders. ik weet dat dit dom overkomt maar ik ben hier echt heel slecht in en zou jullie hulp erg waarderen.

bij + sommen moet je de noemers gelijk maken aan elkaar.

dus 1/5 wordt 2/10 ( je doet 2x5 dus ook 2x1)
2/10 + 1/10 de tellers bij elkaar optellen = 3/10

Je kan pas rekenen met een breuk als die noemers gelijk zijn. Wat ik denk dat jouw lerares heeft gedaan is.

1/5 x 2 = 2/10 + 1/10 = 3/10

bedankt, maar wat ik niet snap: bij sommige sommen hoeft dat niet? bijvoorbeeld ik deed net: 1/3 + 4/5. die noemer is verschillend. ik deed 3 x 5=15. 3x4=12 en 5x1=5. die 12+5 deed ik bij elkaar optellen, dan kom je op 17. maar de noemer is maar 15, dus wordt het 1 2/15e.

en dat is gewoon goed, volgens die site in ieder geval. waarom is dat bij sommigen dan niet zo? ik begrijp er niets van. op een zo’n site zijn al mijn antwoorden fout, op een andere site zijn ze bijna allemaal goed :flushed:

Wat je deed klopt ook. Het verschil met 1/5 en 1/10 is dat je met die 1/10de niets hoeft te doen omdat je die 1/5 alleen hoeft te vermenigvuldigen om een gelijke noemer te krijgen.

Met die tweede moet je beide noemers vermenigvuldigen om een gelijk getal te krijgen, en moet je dus de tellers bij elkaar optellen.

Oh wacht er klopt iets niet :’) Negeer mijn vorige post, even opnieuw typen.

aah dankjewel! maar wanneer weet je dan wanneer het ene moet en wanneer het andere?

1/3 → 3x5 = 15 (noemer)
4/5 → 5x3 = 15 (noemer)

Deze zijn nu allebei gelijk.
Nu moet je die 1 van 1/3 ook x 5 (= 5)
van die 4/5 moet je de 4x3 doen (=12)

Dan tel je die 5 en die 12 bij elkaar op. dan kom je uit op 17/15 wat dus 1 2/15 wordt.

Wauw handig voor mij ik heb hier binnenkort ook tentamen over :’)

Hoe bedoel je wanneer het ene en wanneer het andere ?:slightly_smiling_face:

ooh super bedankt en kijk met deze dan he:

5/10 + 1/4.

dan deed ik 10 keer 4, is veertig. dan deed ik 10 x 1 is 10. en 4 keer 5, is 20. 20+10 = 30.

Dus dan had ik 30/40e als antwoord, maar dan blijkt het maar 3/4e te zijn? hoe dan? ik doe het bij die andere sommen ook zo, maar dan krijg ik wel het juiste antwoord maar nu niet?

ik ben zo verschrikkelijk slecht in breuken, haha. :cold_sweat:

doelloze comment maar ik moest het even kwijt.

30/40 is een groot getal! Dat kun je weer vereenvoudigen.
als je 30 gedeeld door 10 = 3
40 gedeeld door 4 = 4

Dus 3/4 komt op hetzelfde neer!

maar het wordt wel juist gerekend of niet?

Wat ik heb geleerd is om het zo ver mogelijk te vereenvoudigen. Ik durf niet te zeggen of het dan op jouw toets bijvoorbeeld wel of niet goedgekeurd wordt, dat zul je even aan je docent na moeten vragen :slightly_smiling_face:

okee super bedankt meis!

Haha ik hoop dat je 't snapt! Ik heb volgende week dinsdag hier ook een reken tentamen over.

@broodjekip
Bij het optellen van breuken moeten de noemers gelijk zijn aan elkaar. Als de noemers niet gelijkwaardig zijn moet je zowel de noemers en de tellers kruislings vermenigvuldigen. We nemen als voorbeeld de som 1/5 x 3/4. Om de noemers gelijkwaardig te maken vermenigvuldig je ze met elkaar. Dan krijg je 20. Omdat bij 1/5, 4 x 5 = 20 moet je 4 x 1 doen.Zo krijg je 4/20. En bij 3/4 is 5 x 4 = 20, dus moet je 3 x 5 doen. Zo krijg je 15/20. Dus 15/20 + 4/20 = 19/20.
Bij de som die je niet meer snapte (5/10 + 1/4) was het antwoord correct. Alleen moest je de breuk verkleinen. 30/40 kun je delen door 10 en dan krijg je 3/4. Bij breuken moet je vaak verkleinen en daarom moet je daar dus vaak op letten. Hopelijk heeft dit je geholpen :slightly_smiling_face:
Edit: Zie nu pas dat je al geholpen bent :’)