Dit is de proloog van een langer verhaal van mij.
Ik vraag me af of het aantrekkelijk is om te lezen - ik wil graag, héél graag eerlijke beoordelingen.
Proloog
Een zwarte gedaante vluchtte door het bos. De zwarte, lange jas die hij droeg wapperde om zijn enkels heen en zijn sjaal sloeg hem constant in zijn gezicht. Zijn donkere ogen traanden van de vrieskou, zijn oren suisden van de wind. Zo nu en dan prikkelde een sneeuwvlok op zijn wang. Ondanks dit alles liep de gedaante door. Hij liet zich niet verstoren. Hij was op weg. Op een missie. Een missie die absoluut niet mocht falen. Daarom concentreerde hij zich. De bomen waar hij zich kundig tussen door manoeuvreerde waren donker, grauw en spookachtig. De man kwam er niet vaak, maar hij wist de weg maar al te goed. Plotseling zag hij in de schemering de rand van het bos, en vertraagde. Hij bleef even staan, wroette met zijn schoenen in de sneeuw, en blies tegen zijn bevroren vingers. Toen wreef hij over zijn puntige neus, stak hem in de lucht, en snoof. Tussen de bomen door zag een gebouw dat net buiten het bos was gebouwd. Het zag er armoedig uit – zielig, half in elkaar gezakt, koud. Er brandde binnen geen licht.
Hij sprak zichzelf moed in, en begon weer te lopen. Telkens een stukje sneller tot hij uiteindelijk rende, terwijl hij onregelmatig en zwaar hijgde.
Een kleine vijf minuten later kwam hij bij het vervallen gebouw aan. Een bordje naast de deur vermeldde dat de bouwval een huis moest voorstellen. De man scheen echter precies te weten waar hij was. Hij streek met zijn abnormaal lange vingers over de deurknop. Er volgde een klik, en de deur ging zachtjes open. Hij stond nu in de gang van het huis. Er zaten gaten in het rotte parket, en de bekleding op de trap was grijs gekleurd door de stofwolken. De man zette zijn zwarte, glimmende schoen op de onderste traptrede en begon de trap zo geluidloos mogelijk te beklimmen. Zijn donkere ogen glinsterden in het licht van een klein olielampje dat de ruimte enigszins verlichtte.
In de kamer waar de man uitkwam, lagen twee tegen elkaar aangeschoven matrassen. Op deze matrassen lagen twee mensen, een moeder en een dochter, kalm te slapen. De moeder draaide zich om in haar slaap, en begon een beetje te snurken.
“Francesca,” zei de man, nadat hij daar een tijdje had gestaan. Het kwam er harder uit dan hij gedacht had. De moeder, die rechts lag, werd met een schokje wakker. Ze wreef in haar slaperige ogen, en ging zitten. Haar adem stokte even toen ze de donkere gedaante in de deuropening zag staan. Een streepje maanlicht dat tussen de gordijnen doorscheen verlichtte zijn rechteroog. De vrouw had alleen het oog nodig om de man te herkennen. Ze sloeg haar dekens open, en stond op. Haar nachtjapon was net iets te kort, dus ze trok het verlegen naar beneden.
“Wat doe jij hier?” fluisterde ze. Ze wierp een blik op haar dochtertje, bang dat ze wakker zou worden, maar ze lag te slapen als een roos. De man reageerde niet. Hij keek de vrouw strak aan, wat haar een beetje bang maakte. Nog steeds werd alleen zijn oog verlicht. Normaal had ze van de manier waarop hij keek af kunnen lezen wat hij dacht, maar nu niet. Zijn ogen waren leeg, hol, alsof er niemand meer achter woonde.
“Ik had niet verwacht dat ik je nog zou zien,” fluisterde ze. Hij knipperde met zijn oog. “Wat is er?”
Nog steeds reageerde hij niet. “Wat is er? Is iemand erachter gekomen?,” vroeg ze zenuwachtig. “Ik zweer het je, ik heb niks verteld!”
Geen antwoord. Hij liep naar haar toe. Hij pakte haar hand, en trok haar naar zich toe.
Ze probeerde haar hand weg te trekken, maar hij was te sterk. “Hou op. Je maakt me bang.”
“Het spijt me zo,” fluisterde de man. Zijn stem was bibberig, maar klonk oprecht. “Ik had het niet moeten vertellen. Ik mis je zo.”
“Je snapt toch wel dat ik niet alles kan achterlaten voor je?”
“Het spijt me zo, o jezus. Het spijt me zo. Je moet onthouden dat ik dit nooit heb gewild. Beloof je dat? Ik wil je geen pijn doen.”
Ze keek hem vragend aan. “Ik snap het niet,” zei de vrouw.
“Dat hoeft ook niet.” Hij streek met zijn hand over haar wang. “Doe je ogen dicht. Voor mij.”
Ze keek hem even onzeker aan, maar rechtte uiteindelijk haar rug en sloot toch haar ogen, omdat ze hem vertrouwde.
Plotseling voelde ze een stekende pijn in haar nek. Ze opende haar ogen, sperde ze wijd open, en voelde aan haar nek – het bloed druppelde langs haar hals haar nachtjapon in. Ze wilde iets zeggen, maar in de plaats daarvan ontsnapte er een hoog gilletje uit haar mond. Ze werd duizelig, en liet zichzelf in de armen van de man vallen. Hij legde haar weer terug in bed. Nog vaag zag ze het hoofd van de man voor haar.
“Tot ziens,” mompelde hij.