Donkere wolken hingen boven Eden Estate. Ik zat in kleermakerszit op mijn bed en keek door mijn raam, wat besmeurd was met viezigheid, naar buiten. De regen kon de viezigheid er niet vanaf tikken. Het binnenpleintje van het flatgebouw was leeg, op één man na, die onder een boom aan het schuilen was. Hij zat daar vrijwel altijd. Ooit had ik met hem gepraat. Hij vertelde me toen dat hij nooit naar de opvang wilde, omdat hij zich dan zwak voelde. Op een of andere manier, voelde je je altijd zwak en klein als je hier in Eden Estate liep. Altijd liep je gevaar, ook al was je nog zo sterk en groot. Ik hoorde dat de deur van de kamer open ging. Dat zou Liam of Louis wel zijn. Ik deelde mijn kamer met mijn twee broers, omdat dit op mama’s kamer, de enige andere kamer was. Er stonden drie bedden en een kledingkastje in gepropt en loopruimte was er niet echt.
“Wat doe je?” klonk de stem van Louis. Ik keek niet op of om, maar bleef recht naar buiten kijken, ook al werd mijn zicht sterk belemmerd.
“Ik denk.” Dat was zo’n beetje mijn standaard antwoord als iemand vroeg wat ik aan het doen was. Als je zei dat je niks deed, dan loog je. Je deed altijd wat, al had je het soms niet door. Ik draaide me om en zag dat Louis plaats had genomen op zijn bed. “Hoe laat komt mama thuis?” vroeg ik voorzichtig, bang voor het antwoord. Louis haalde zijn schouders op.
“Ik heb geen idee.” En dat was Louis’ standaardantwoord als ik hem vroeg hoe laat mama thuis kwam. Soms wist hij het wel, anders vroeg ik het niet, maar meestal wist niemand het. Ze werkte vaak tot ’s avonds laat door. Dan moest Louis koken en ruimden Liam en ik ons flatje op. Onze flat was altijd een rotzooi, omdat het eigenlijk onmogelijk is om met zijn vieren in zo’n kleine ruimte te wonen. Ik hoorde de voordeur dichtslaan en verwachtte een geroep van mama door het huis. Er werd geroepen, maar door Liam in plaats van door mama.
“Ik ben thuis!” Louis en ik riepen allebei niets terug. Zo ging het altijd, maar Liam wist toch wel dat wij thuis waren. Hij kwam onze kamer binnen, drijfnat van de regen. Hij trok zijn vest uit en gooide die in een hoekje op de grond. “Gadver, ik haat regen.” Zijn broek plakte helemaal aan zijn benen vast en zijn haar zat tegen zijn hoofd geplakt. “Ik ga douchen.”
“Niet te lang hè!” zei Louis. “Ik wil ook nog douchen.” Liam stak een duim op en vertrok naar het badkamertje. Ik liet me achterover op mijn bed vallen en keek naar het plafond. Naar de scheur die er al jaren zat en nog steeds niet gedicht was. Simpel weg omdat we daar niet genoeg geld voor hadden. Ik voelde Louis blik op me prikken, maar negeerde het. “Ik heb honger,” mompelde hij.
“Ik ook.”
“Zal ik gaan koken?” Ik knikte, ook al was dat nauwelijks zichtbaar doordat ik lag. Toen Louis opstond kraakte het bed, maar dat geluid klonk vertrouwd. Ik bleef nog even op bed liggen, totdat Liam de kamer weer binnen kwam in zijn joggingbroek en hoodie. Hij ging op zijn bed liggen, maar stond gelijk daarna weer op.
“Ik ben kapot,” zei hij meer tegen zichzelf als tegen mij.
“Ga anders even slapen?” Liam schudde zijn hoofd.
“Nee, ik heb honger. En we moeten nog opruimen.”
“Anders doe ik dat vandaag wel in mijn eentje.” Liam liet me dat niet doen. Hij wilde altijd meehelpen, omdat ie het anders oneerlijk vond tegenover mij. En dat terwijl hij zo vaak dingen voor mij deed.