Hoofdstuk 1.
Slechts een herinnering
1.
Minerva Anderling had de mannen in de hal één voor één aangekeken. “Het is zeer spijtig,” zei ze op serieuze toon, alsof het haar werkelijk speet, “maar ik kan Fay-Linn Harper nergens vinden. Het is haast alsof ze.. onzichtbaar is geworden.”
“Onmogelijk,” zei de eerste man. Hij was klein van postuur, maar had wel een flinke buik, alsof hij zich dagelijks tegoed deed aan een kilo peperbonbons.
“U bent vrij om het kasteel te doorzoeken,” zei ze met een uitnodigend handgebaar.
“We komen een andere keer wel terug,” mompelde de tweede man. Zijn gezicht stond vriendelijk, hoewel het niet erg gemeend leek.
“Geen sprake van, we zullen haar vanavond ondervragen. Ik laat geen moordenaars vrijuit gaan.” De rondbuikige man was duidelijk niet in opperbeste stemming.
“Moordenaars?” De wenkbrauwen op het strenge gezicht van Minerva gingen in een vragende uitdrukking omhoog.
“We willen graag het verhaal van Fay-Linn Harper zelf horen,” verbeterde de man zichzelf.
“Ze zal vast meewerken wanneer u het haar vriendelijk vraagt.” Hoewel de zin beleefd was, was de toon van Minerva bitter hard.
“Misschien is ze in de leerlingenkamer,” opperde de derde man, die verder nog niets had gezegd.
“Dat zou uiteraard kunnen.” Het was een leugen. Fay-Linn had nog nooit een leerlingenkamer van binnen gezien.
“Dan nemen wij graag een kijkje.”
Terwijl de drie heren in de richting uitliepen die Minerva hen aanwees, keek ze ineens strak in de richting waar Harry met Fay-Linn tegen zich aan geklemd onder de onzichtbaarheidsmantel stond. Zijn ademhaling was tijdens het gehele gesprek onrustig geweest en zijn hart had zo hard gebonkt dat hij bang was geweest dat de mannen het hadden kunnen horen. Na een kort knikje hun kant op, verlieten Harry en Fay-Linn op hun tenen sluipend het kasteel.
Het grind had gevaarlijk onder hun voeten geknerpt, maar er was niemand buiten geweest op dat tijdstip. Toch liet Harry zijn ingehouden adem pas ontsnappen toen ze bijna bij de poort waren.
“Luister,” fluisterde hij terwijl zijn ogen die van Fay-Linn zochten in het donker. “We gaan zo verdwijnselen, daar heb je vast weleens van gehoord.”
Hij zag haar knikken.
“Jij moet bijverschijnselen,” zei hij zachtjes terwijl ze door de poort gingen en de wijde wereld ineens voor hen lag.
“Hoe,-”
“Pak mijn hand.”